Terug naar boven

Klassiek: Op vakantie met beroemde componisten

Ook componisten hebben behoefte aan vakantie. Verandering van omgeving levert vaak nieuwe inspiratie op. Is het niet om los te komen van dagelijkse besognes zoals het gesteggel met impresariaten, uitgeverijen en andere partijen in het muziekbedrijf, dan wel om voor een langere periode ongestoord aan een nieuwe compositie te kunnen werken. Reis mee naar zeven bijzondere plekken waar evenveel klassieke meesterwerken ontstonden.

Schubert in Steyr
Aan het begin van de negentiende eeuw was reizen duur. Had je als beginnend componist een krappe beurs en wilde je voor langere tijd toch de stad uit, dan was je vooral op de gunsten van anderen aangewezen. In 1819 nodigde zanger Johann Michael Vogl de 22-jarige Franz Schubert uit om de zomer in zijn geboortestad Steyr door te brengen. Daar liep Schubert de steenrijke muziekliefhebber en amateur-cellist Sylvester Paumgartner tegen het lijf. Paumgartner was een bewonderaar van Schubert en vroeg de componist een kamermuziekwerk voor hem te componeren. Daarbij had Paumgartner een specifieke wens. Schubert moest de melodie van zijn lied Die Forelle erin verwerken, een van Paumgartners favoriete stukken. Aan dit lied dankt de compositie zijn bijnaam 'Forellenkwintet'. Een gedenkplaat op het zogenoemde Schuberthaus (Stadtplatz 34) aan het stadsplein herinnert aan Schuberts verblijf in de stad.

Franz Schubert - Forellenkwintet, Andantino-Allegretto

Mendelssohn in Schotland
Voor jongeren uit rijke families werd het vanaf de achttiende eeuw veel makkelijker om te reizen. Sterker nog, het was zelfs onderdeel van de opvoeding. Generaties adolescenten werden naar de Europese culturele hotspots gestuurd om kennis te maken met oude en nieuwe kunst. In het kielzog van bijvoorbeeld de Nederlandse edelman en componist Graaf Unico Wilhelm van Wassenaer of de Duitse dichter Johann Wolfgang Goethe, maakte de twintigjarige Felix Mendelssohn zo’n Grand Tour. Als afsluiting van zijn reizen naar Italië en Frankrijk verbleef Mendelssohn in de zomer van 1829 in Schotland. Daar raakte hij onder de indruk van de overweldigende natuur, wat resulteerde in zijn beroemde Derde Symfonie, met de bijnaam ‘De Schotse’. Het ruige landschap inspireerde Mendelssohn ook tot een aantal prachtige pentekeningen, die hij zijn familie toestuurde, voorzien van een compositieschets die later tot de ouverture Die Hebriden zou leiden. Mendelssohn baseerde dat stuk op Fingal's Cave, een beroemde zeegrot op het eiland Staffa die ook nu nog is te bezoeken.

Felix Mendelssohn - Ouverture Die Hebriden

Brahms in Bad-Ischl
Als midden veertiger verdiende Johannes Brahms genoeg om zich een zomerverblijf buiten Wenen te kunnen veroorloven. Zo was hij onder meer te vinden in Wiesbaden, Mürzzuschlag en het Zwitserse Thun. Maar van alle vakantieadressen waar Brahms verbleef, was Bad Ischl hem ongetwijfeld het dierbaarst. In 1867 kwam de dan 34-jarige Brahms er voor het eerst met zijn vader. Samen maakten ze lange bergwandelingen in de omgeving. Dertien jaar later was Brahms er tijdens de zomers van 1880 en 1882 opnieuw, en vanaf 1889 tot 1896 vertoefde hij er zelfs jaarlijks.

Brahms’ woning lag aan de rand van de woonkern tegen de berghelling. Vanuit zijn kamer op de bovenverdieping stapte je zo de buitenlucht in. Een paar passen verder was je in het bos dat zich vanaf de berg achter het huis uitstrekte. Zo vertelde vriend en musicoloog Gustav Jenner over Brahms’ gewoontes: 'De zomermaanden waren Brahms' echte werktijd - in ieder geval de laatste tien jaar van zijn leven [...] De vroege ochtenduren waren het belangrijkst. Hij stond op bij zonsopkomst, zelfs vroeger: want hij begon zijn 'loopje' door de bossen in de omgeving van Ischl vaak al om vijf uur [...] Daarna werd dan de winst aan het papier toevertrouwd en om tien of elf uur was het belangrijkste werk van de dag meestal gedaan.' Meesterwerken zoals het Strijkkwintet, op. 111, het Klarinetkwintet, op. 115 en de reeks pianostukken op. 116 tot en met op. 119 ontstonden hier. Ook zijn laatste compositie, Elf Choralvorspiele für Orgel, op. 122, voltooide de inmiddels ernstig zieke Brahms in Bad Ischl. Het oorspronkelijke huis aan de Vorsteherweg 3 is er niet meer. Wel herinnert een groot standbeeld aan Brahms’ verblijf in de plaats.

Johannes Brahms - Klarinetkwintet, op. 115, Adagio

Mahler aan de Attersee
Op 23 kilometer van Bad Ischl ligt het plaatsje Steinbach am Attersee. Hier trok Gustav Mahler zich vanaf 1893 verschillende zomers terug om te componeren. Anders dan Brahms, die van zijn composities kon leven, verdiende Mahler op dat moment zijn boterham als kapelmeester van het stadstheater van Hamburg. Een drukke baan die alleen in de zomermaanden gelegenheid bood om te componeren. Om zich volledig te kunnen concentreren liet Mahler in 1894 aan de oever van de Attersee een componeerhuisje bouwen. Hier werkte hij aan zijn Tweede en Derde Symfonie.

Niet alleen Mahler, maar ook zijn bezoek was onder de indruk van het uitzicht vanuit het huisje. Toen dirigent Bruno Walter Mahler in 1896 eens opzocht zei Mahler: “Je hoeft niet naar het landschap te kijken, alles zit al in mijn symfonie”. Daarmee doelde Mahler op zijn Derde Symfonie die hij net had voltooid. Na Mahlers vertrek trof het componeerhuisje een dubieus lot. Naar verluidt deed het dienst als waskeuken en slachthuis. Ook fungeerde het een tijdje als toiletgebouw van de naburige camping. Gelukkig werd het huisje opgeknapt en kreeg het zijn huidige bestemming als klein museum ter herinnering aan Mahlers verblijf. Het is nog steeds te bezichtigen.

Mahler - Derde Symfonie, Kräftig. Entschieden.

Dvorák in Spillville (VS)
In juni 1891 ontving Antonín Dvorák een bijzondere uitnodiging. Jeannette Thurber, filantroop en president van het National Conservatory of Music in New York, vroeg Dvorák of hij de post van artistiek directeur en compositiedocent aan het instituut op zich wilde nemen. Na enige aarzeling accepteerde Dvorák de uitnodiging en vertrok met zijn gezin voor drie jaar naar Amerika. Het muzikale hoogtepunt van deze trip was de compositie van zijn Negende Symfonie, bijgenaamd De Nieuwe Wereld en vooral bekend om de muzikale verwijzingen naar allerlei soorten Amerikaanse volksmuziek. De zomer van 1893 bracht de familie Dvorák door in Spillville, een klein dorpje in Iowa. Dvorák was net als Brahms een vroege vogel. Bij het krieken van de dag maakte hij graag wandelingen naar het Riverside Park langs de Turkey River om er te genieten van de natuur.

In Spillville componeerde Dvorák zijn Twaalfde Strijkkwartet dat de bijnaam ‘Amerikaans’ kreeg. Net als de Negende Symfonie draagt het kwartet sporen van verschillende soorten Amerikaanse muziek, zonder dat Dvorák die letterlijk citeert. Hoewel, een Amerikaanse ornitholoog meent in het derde deel van het kwartet de zang van een roodoogvireo te herkennen. De eerste uitvoering van het kwartet klonk in Dvoráks vakantiehuis, met de componist zelf op de eerste viool. Een permanente tentoonstelling in het Billy Brocks Museum herinnert aan Dvoráks verblijf in Spillville. Veel persoonlijke documenten en objecten zijn er te zien, waaronder Dvoráks harmonium.

Antonín Dvorák - Twaalfde Strijkkwartet ‘Amerikaans’, Allegro Ma Non Troppo

Bartók aan Saranac Lake (VS)
Ook de Hongaar Béla Bartók verbleef enkele jaren in de Verenigde Staten, maar, anders dan Dvorák, niet uit vrije wil. Op de vlucht voor het oorlogsgeweld stak Bartók met zijn echtgenote en pianist Ditta Pásztory in 1940 de Atlantische Oceaan over. In Amerika braken vijf onzekere jaren aan. Als componist was hij er vrij onbekend en dus profileerden Bartók en zijn vrouw zich aanvankelijk vooral als pianist. De inkomsten waren mager. Toen bij Bartók ook nog eens leukemie werd vastgesteld, leek de ramp compleet. Om wat te ontspannen bracht het echtpaar Bartók de zomer van 1945 door aan Saranac Lake in wat we nu een soort tiny house zouden noemen. In het gastenboek schreef Bartók: 'We zijn blij dat we op deze prachtige, rustige plek kunnen verblijven.' De natuur en de rust zorgden voor een korte opleving, zodat Bartók aan zijn Altvioolconcert en zijn Derde Pianoconcert kon werken. Dat laatste stuk was bedoeld als verjaardagscadeautje voor Ditta en bron van inkomsten om na zijn overlijden mee op te treden.

Ondanks alle misère werd het een van Bartóks meest toegankelijke stukken. Vooral het middendeel van het pianoconcert klinkt buitengewoon sereen. Het begin en het slot doen denken aan Beethovens Heiliger Dankgesang uit zijn Strijkkwartet in a, op. 132. De middensectie laat zich beluisteren als een ware natuurevocatie van Saranac Lake, compleet met nauwkeurig opgetekend vogelgekwetter. Helaas kon Bartók het stuk niet meer aan Ditta geven. Hij overleed een maand voor haar verjaardag, het pianoconcert op zeventien maten na voltooid achterlatend. Omdat Ditta zich op dat moment niet capabel voelde, speelde Bartóks leerling György Sándor de wereldpremière op 6 februari 1946, samen met het Philadelphia Orchestra en dirigent Eugen Ormandy. The Bartók Cabin, zoals het huisje van de Bartóks tegenwoordig heet, is volledig gerestaureerd en te bezoeken. Op het moment van schrijven wordt er aan een groter museum gewerkt.

Béla Bartók Derde Pianoconcert, Adagio Religioso

Hendrik Andriessen in Lunteren
In de eerste helft van de twintigste eeuw was er in Nederland nog geen sprake van massatoerisme. Vakantie vierde men, als dat al kon, zoveel mogelijk in eigen land. Vooral de zee en de bossen waren in trek. Dankzij de in 1845 geopende Rhijnspoorweg Amsterdam-Elten werd het oostelijke deel van Nederland voor de toenmalige randstad ontsloten. Pensions en vakantiehuisjes schoten aan het begin van de twintigste eeuw als paddenstoelen uit de grond. Mede dankzij deze ontwikkelingen vinden we Hendrik Andriessen rond 1929 met zijn gezin in het Veluwse dorpje Lunteren. Zodra vrouw en kinderen op stap waren, schaafde vader Andriessen in alle rust aan belangrijke nieuwe composities. Zo ontstond ook de Passacaglia voor orgel. Organist Albert de Klerk maakte het ontstaan van dit stuk van dichtbij mee. In het boek Duizend kleuren van muziek. Leven en werk van Hendrik Andriessen, schrijft hij daarover: 'De Hoogmis [in de Haarlemse Sint Jozefkerk] was ten einde en Andriessen ging improviseren. Hij begon met een donker basthema van zeven noten in het pedaal, waarna op dit gegeven een variatiereeks werd gebouwd [...] Het werd zomer en Andriessen vertrok naar zijn vakantiehuis in Lunteren. Daar vond hij de rust om ongestoord te componeren en op die plek ontstond zijn Passacaglia uit 1929. Een paar weken later speelde hij dit werk, dat ik tot zijn mooiste scheppingen reken, op het instrument, waar hij weken van te voren in gedachten reeds zijn schetsen maakte [...]'

Albert de Klerk heeft het stuk zelf regelmatig uitgevoerd, ook tijdens Andriessens uitvaart. 'Bij Andriessens begrafenis koos ik deze Passacaglia om hem te bedanken en uitgeleide te doen', schrijft hij. Of het vakantiehuis van Hendrik Andriessen nog bestaat is onbekend, maar deze Passacaglia vormt een prachtige getuigenis van Andriessens verblijf op de Veluwe.

Hendrik Andriessen - Passacaglia (1929)

(JWvR)