Terug naar boven

Klassiek: Op ontdekkingstocht door Bachs Goldbergvariaties

Wanneer een verhaal te mooi is om waar te zijn, is het vaak ook te mooi om waar te zijn. Deze levenswijsheid gaat zeker op voor de ontstaansgeschiedenis van Bachs Goldbergvariaties.

Dit stuk componeerde Bach volgens zijn biograaf Johann Nikolaus Forkel op verzoek van een zekere diplomaat Hermann Carl von Keyserlingk in Dresden. Op een dag vroeg hij, aldus Forkel, aan Bach dat hij graag wat klavierstukken wilde hebben voor zijn huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg, die zo zacht en tegelijkertijd levendig van aard zouden moeten zijn, dat hij er zijn slapeloze nachten wat mee kon opvrolijken. Of het echt zo is gegaan valt te betwijfelen. In het manuscript van Bach is geen verwijzing naar Keyserlingk te vinden. Bach noemt zijn variatiereeks een ‘Klavieroefening, bestaande uit een ARIA met verscheidene variaties voor klavecimbel met 2 manualen’. Wel zou Goldberg het stuk later voor Keyserlingk gespeeld hebben. Goldberg was namelijk een van de beroemdste virtuozen van zijn tijd en bovendien een leerling van vader Bach en zijn zoon Wilhelm Friedemann Bach.

Variaties over wat? De Goldbergvariaties mogen dan een begrip zijn, maar waarover varieert Bach eigenlijk? Aan de meeste variatiereeksen, zoals die van Sweelinck tot bijvoorbeeld Rachmaninov ligt een melodie aan het stuk ten grondslag. Bij Bach is het niet zozeer een melodie, maar een baslijn. In bijna alle variaties blijft de harmonie op basis van dat basthema intact, maar varieert Bach daarop door ingenieus gebruik te maken van allerlei compositietechnieken, zoals de canon. Daarmee hebben de Goldbergvariaties veel weg van een gigantische chaconne, passacaglia of ground. Dezelfde baslijn duikt trouwens ook op in stukken van Händel, Muffat en Purcell. Bach was dus niet uniek met zijn uitgangspunt, zijn meesterschap toont hij echter in wat hij ermee tot stand bracht. Vergelijk maar eens onderstaande composities, gebaseerd op hetzelfde basthema.

Johann Sebastian Bach - Goldbergvariaties, BWV 988, Aria
Georg Friedrich Händel - Suite, HWV 442, Chaconne
Georg Muffat - Componimenti musicali, Ciacona
Henry Purcell - Ground in Gamut, Z.645

Bach en de schoonheid van de symmetrie
Bach zou Bach niet zijn als hij niet iets bijzonders met dit basthema deed. Bij de meeste van bovengenoemde componisten is dit gegeven niet langer dan acht maten. Bach breidde het basthema daarentegen uit tot maar liefst 32 maten. Op de helft hiervan en aan het slot plaatste Bach herhalingstekens, waarmee alleen al de Aria uit 64 gespeelde maten bestaat.

Daarmee hebben we naast het basthema een tweede grondpatroon te pakken, waarop Bach zijn Goldbergvariaties bouwde. Het stuk blinkt namelijk uit door zijn symmetrische structuur. De 'Aria', die aan het begin én aan het eind van de cyclus klinkt, omsluit dertig variaties, die uiteenvallen in twee helften van elk vijftien variaties. Dit maakt dat het geheel van de Goldbergvariaties uit tweeëndertig onderdelen bestaat. Deze macrostructuur wordt in iedere variatie op microniveau weerspiegeld, want elke variatie bestaat uit zestien tot tweeëndertig maten (met de gespeelde herhalingen dus het dubbele aantal).

Dat er met de zestiende variatie iets nieuws in gang wordt gezet blijkt alleen al uit de titel Ouverture die Bach het meegaf. Een fors akkoord opent het stuk dat Bach in de vorm van een grootse Franse ouverture goot. Het bestaat uit een langzame prelude met gepuncteerde ritmes, gevolgd door een fuga-achtig gedeelte.

Goldbergvariaties, BWV 988, variatio nr. 16, Ouverture

Al het goede in drieën
Maar er is nog meer. Wanneer je de variaties opeenvolgend beluistert, valt op dat elke derde variatie een canon is. Bovendien vergroot Bach in elke volgende canon de ruimte in toonhoogte tussen de beginnoten van de na elkaar inzettende stemmen. De eerste canon (derde variatie) is een unisono canon (zonder ruimte tussen de inzetten), in de tweede canon (zesde variatie) zit er één toon (een secunde) tussen de inzetten en in de derde canon (negende variatie) twee tonen (een terts). Dit principe zet Bach voort tot variatie nr. 27, waarmee de ruimte tussen de stemmen inmiddels acht tonen (een none) is geworden.

Goldbergvariaties, BWV 988, variatio nr. 27, Canone alla Nona

Goed, iedere derde variatie is dus een canon. Valt er ook iets te zeggen over de andere variaties en hun equivalenten? Daarover zijn de geleerden minder eensgezind. Een gangbare opvatting is dat Bach vanaf de tweede variatie en de equivalenten daarvan (variaties 5, 8, 11, 14, 17, 20, 23, 26 en 29) een ‘virtuoso’-cyclus componeerde, omdat ze speeltechnisch uitdagender zouden zijn dan rest. Naast razendsnel passagewerk is het met de handen gekruist spelen een andere moeilijkheid. Bachs zoon Carl Philipp Emanuel omschreef deze speeltechniek als een ‘sehr eingerissene Hexerey’, een in die tijd veelbeproefde kunstgreep.

Goldbergvariaties, BWV 988, variatio nr. 29

De duiding van de overgebleven eerste cyclus van elf variaties is nog altijd een niet uitgemaakte zaak. Sommigen brengen het karakter van de muziek in verband met de aard van de hemellichamen in het universum. Volgens die opvatting zou dan variatie nr. 4 voor de aarde staan. De eerder genoemde Ouverture van variatie nr. 16 verklankt dankzij de rijke Franse stijl de zon. Variatie nr. 28 tot slot zou vanwege de twinkelende trillers een muzikale weergave van fonkelende sterren zijn. De gronden waarop men tot deze duiding komt, is echter uiterst speculatief.

Bach-kenner Peter Williams geeft wellicht de meest plausibele uitleg. Als je puur naar de muziek kijkt vertegenwoordigen deze variaties verschillende muzikale vormen en genres. Variatie nr. 7 is vanwege Bachs aanduiding ‘al tempo di giga’ in verband te brengen met een gigue en nr. 19 met een menuet. De aria zelf heeft het karakter van een sarabande. Op die manier ontstaat de volgende opeenvolging: 1) de eerste cyclus bestaat uit genrestukken, 2) de tweede uit bravourestukken en 3) de derde uit canons. Deze lezing gaat op tot de laatste variatie. Waar je met variatie nr. 30 een tiende canon zou verwachten, doet Bach iets totaal onverwachts.

Een muzikale grap van Bach
In de laatste variatie, door Bach 'Quodlibet' genoemd, laat de componist zich van een verrassend luchtige kant horen. Hierin combineert Bach het basthema van de 'Aria' met een aantal in zijn tijd bekende volkswijsjes. Tot nu toe zijn er daarvan twee geïdentificeerd: Ich bin so lang nicht bei dir g(e)west, ruck her (Ik ben al zo lang niet bij je geweest, kom hier) en Kraut und Rüben haben mich vertrieben, hätt mein' Mutter Fleisch gekocht, wär ich länger blieben (Zuurkool en rapen hebben me verjaard, had mijn moeder vlees klaargemaakt, dan was ik langer gebleven).

Ich bin so lang nicht bei dir gewest
Die Wasserrüben und der Kohl

Dergelijke liedjes schijnen bij de familie Bach regelmatig te zijn gezongen. Zo lezen we bij biograaf Forkel: ‘Zodra de familie bijeen was, werd eerst een koraal gezongen. Daarna gingen ze over op grappen die daarmee sterk in contrast stonden. Dat wil zeggen populaire liedjes met een deels komische en deels onfatsoenlijke inhoud, allemaal ingegeven door het moment. Dit soort geïmproviseerde harmonisaties noemden ze een Quodlibet. Ze konden er niet alleen zelf hartelijk om lachen, maar het wekte ook een onweerstaanbaar gelach op bij iedereen die ze hoorde.’

Goldbergvariaties, BWV 988, variatio nr. 30, Quodlibet

JWvR