Musicus, filosoof, componist, theoloog, advocaat, taalkundige, schrijver: dat alles was Johann Kuhnau. En in zijn vrije tijd deed hij ook nog eens aan zelfstudie en leerde zichzelf wiskunde, grieks en hebreeuws… Zijn gigantische eruditie maakt vandaag de dag net zo veel indruk als in zijn eigen tijd. Rond zijn veertigste vond hij de baan die bij deze cv paste: hij werd cantor aan de beroemde Thomaskirche van Leipzig. Vanaf dat moment kon hij zijn enorme ervaring in de praktijk brengen. Hij gaf lessen, dirigeerde, musiceerde, en, ‘last but not least’, componeerde. Het beroemdst is Kuhnau om zijn klaviermuziek, en dan vooral zijn ‘Biblische sonaten’. In deze bundel laat hij horen hoe instrumentale muziek, zonder gezongen tekst, toch emoties kan uitbeelden. Van de ruim honderd cantates die Kuhnau schreef, zijn meer dan de helft verloren geraakt, en van de andere helft is slechts zelden iets te horen of opgenomen. Hopelijk komt daar verandering in: de enkele voorbeelden die we kennen, doen naar meer verlangen. (TC)
Froberger was wat je noemt een man van de wereld. Hij reisde haast onafgebroken, van Stuttgart, Wenen, Rome en Parijs tot Zeeland (!) aan toe. Maar ook zijn muziek is avontuurlijk en gevarieerd: Froberger verwerkte alle belangrijke muziekstijlen van zijn tijd in zijn muziek. De nieuwsgierigheid die hier ongetwijfeld aan ten grondslag lag, kreeg hij met de paplepel ingegoten: zijn vader Basilius was kapelmeester en had een enorme muziekcollectie. Maar ook de lessen bij multitalent en universeel geleerde Athanasius Kircher misten hun effect vast niet. Van Froberger is, op twee motetten na, alleen muziek voor toetsinstrumenten overgeleverd. In deze beperking blonk Froberger echter uit in een enorme veelzijdigheid en vaardigheid. Hij was en is vooral beroemd door zijn suites en zijn improvisatorische werk. Opmerkelijk is de serie programmatische werken geïnspireerd door persoonlijke ervaringen, van het verlies van een vriend (‘Tombeau’) tot een overval door piraten tijdens een overtocht van Calais naar Dover (‘Plainte faite’). (TC)
Zoals Wagner zijn Tristan-akkoord heeft en Landini een naar zichzelf vernoemde cadens, zo heeft de Zuid-Duitse Johann Pachelbel zijn canon in D, waarvoor hij altijd wel onthouden zal worden. Jammer genoeg is dat stuk verre van representatief voor Pachelbel: het is de enige canon die hij schreef, en kamermuziek maakt bovendien slechts een marginaal deel uit van zijn oeuvre. Pachelbel, de zoon van een wijnhandelaar, zou eigenlijk vooral beroemd moeten zijn om zijn orgelmuziek. In zijn eigen tijd was hij gevierd als organist en als componist van ruim 200 orgelwerken. In bijna de helft van de gevallen gaat het dan om koraalzettingen, die in hun soberheid en helderheid ijkpunten voor het genre vormen. Ook van groot belang zijn de fuga’s van Pachelbel: hij wordt gezien als een cruciale schakel in de ontwikkeling van dit genre. Bijzonder en uniek zijn de ‘Magnificat-fuga’s’. Een derde genre waar Pachelbel in grossierde waren de variaties op een thema. Bekend is de ‘Hexachordum Apollinis’, een serie van klavieraria’s met variaties. De vocale muziek, tot slot, is ook zeer de moeite waard, ook al is die lang vergeten gebleven; zoals de befaamde muziekcriticus Johann Walther (1684-1748) ons verzekert, zijn Pachelbels vocale werken “perfecter gerealiseerd dan al haar voorgangers”. (TC)