In de steentijd bespeelde men mogelijk al hoorns van runderen en mammoeten. Pas sinds de uitvinding van de metaalbewerking beschikken we over archeologisch bewijs. De primitieve natuurhoorn had een beperkt toonbereik. Die beperkte tonen waren overigens zeer geschikt als signaal, zoals bij de jacht. In de vroege 19e eeuw werd het toonbereik vergroot door middel van ventielen.
Haydn componeerde rond 1762 zijn Concert in D voor jachthoorn. Mogelijk componeerde hij het voor Joseph Leutgeb, voor wie ook Mozart heeft gecomponeerd. In 1762 werd Haydns echtgenote in ieder geval de peetmoeder van één van Leutgebs dochters.
De 18e eeuwse ventielloze hoorn had een beperkt aantal tonen. Joseph Leutgeb wist (met zijn hand in de beker) de mogelijkheden zo op te rekken dat de hoorn een volwaardig melodie instrument werd. Een techniek die hem goed van pas kwam in de concerten die Mozart voor hem schreef.
Schumann was een pleitbezorger van de gemoderniseerde ventielhoorn. In 1849 componeerde hij een ongewoon, maar schitterend concertstuk. Het was het eerste grote repertoirestuk voor de ventielhoorn. Brahms moest niets hebben van de moderne hoorn, die hij spottend een ‘Blechbratsche’ (koperen altviool) noemde.
Richard Strauss’ vader, Franz Strauss, was een professioneel hoornist en componist. Wagner bewonderde hem, al was de bewondering niet wederzijds. Zoonlief Richard hield meer rekening met de smaak van zijn vader. Het Hoornconcert is een jeugdwerk, dat overigens moeiteloos repertoire heeft gehouden.
De Hongaar Györgi Ligeti experimenteerde met ongewone klanken die vaak ver buiten de gangbare mogelijkheden van de instrumenten vielen. Van de instrumentalisten verlangde hij dan ook het het uiterste. In zijn Hamburg concerto omringde hij de solo hoorn met een aura van vier natuurhoorns.
Deze site maakt gebruik van cookies. Voor meer informatie volgt u deze link.
Hierop is meer te lezen over welke cookies wij plaatsen en waarom en welke mogelijke '3rd-party' cookies er bij kunnen komen.