Terug naar boven

Klassiek: Sofia Goebajdoelina (1931-2025)

Op 13 maart overleed Sofia Goebajdoelina op 93-jarige leeftijd in haar huis in het Duitse Appen. Haar van spiritualiteit doortrokken composities behoren tot de hoogtepunten van de naoorloogse klassieke muziek en maken haar tot een van de belangrijkste Russische componisten na Sjostakovitsj. Een portret van Sofia Goebajdoelina in zeven stukken.

De wieg van de in 1931 geboren Sofia Goebajdoelina stond in het Tataarse provinciestadje Tsjistopol, gelegen op de culturele grens tussen Europa en Azië. Een haast symbolische plek voor een componist die zich graag op het kruispunt van diverse muziekculturen begaf. Veelzeggend was haar bekering tot de Russisch-Orthodoxe Kerk in 1971. Hoewel Goebajdoelina afkomstig was uit een islamitisch milieu, haar grootvader was imam, bekeerde ze zich op 39-jarige leeftijd tot het christendom. Spiritualiteit zou haar muziek tot in de diepste vezels doortrekken. Daarover vertelde ze in 2011 in NRC: ‘In mijn werk heb ik religieuze intenties, maar ik heb nooit een noot voor de kerk geschreven. Ik ben ervan overtuigd dat haast alle kunst religieus is, omdat kunst en religie hetzelfde doel hebben: de verbinding tot stand brengen tussen het ik en iets volkomens.’ Tegelijkertijd stond Goebajdoelina open voor allerhande muzikale invloeden. De klassieke traditie, maar ook volksmuziek en zelfs sporen van jazz vind je in haar oeuvre terug.

I. Etudes voor harp, contrabas en slagwerk nr.1-5 (1965)

Na haar studie aan het Conservatorium van Kazan (Tatarije) studeerde Goebajdoelina verder in Moskou, waar ze in 1961 lid werd van de Componistenbond. Ondanks haar enorme talent vonden de autoriteiten haar modernistische muziek maar niets en bestempelden het als ‘onverantwoord’. Het was Dmitri Sjostakovitsj die haar onvoorwaardelijk steunde. Hij stimuleerde haar om op de ingeslagen weg door te gaan, ook al werd die door anderen als ‘fout’ gezien. Uiteindelijk werd het Goebajdoelina toegestaan om muziek te componeren voor documentaires zoals de film Op Onderzeebootscooters (1968) en verschillende animatiefilms. In deze periode schreef ze ook het eerste stuk waarin ze als componist haar persoonlijke stem vond, Vijf etudes voor harp, contrabas en slagwerk.

II. Nacht in Memphis (1968)

Midden jaren 70 richtte Goebajdoelina samen met onder meer Viktor Suslin de groep Astreja op, dat zich toelegde op het improviseren op volksmuziekinstrumenten. Een gewaagde onderneming in een tijd waarin alles wat naar onvoorspelbaarheid riekte, bij voorbaat verdacht was. Blijkbaar hield de geheime dienst haar nauwlettend in de gaten, want in 1973 werd ze, naar verluidt, door een KGB-agent in de lift van haar appartementencomplex bijna vermoord. Daarmee was de kous niet af. Zes jaar later werd Goebajdoelina op de zwarte lijst gezet wegens het componeren van ‘lawaaierige modder in plaats van muzikale vernieuwing, zonder verband met het echte leven’, aldus het oordeel van de Partij.

III. Offertorium (1980)

Juist in deze tijd ging de deur naar West-Europa voor Goebajdoelina voorzichtig open. Dankzij violist Gidon Kremer, die haar vioolconcert Offertorium veelvuldig uitvoerde, raakte de componist stukje bij beetje bekender bij het Westerse publiek. Zoals zoveel van haar composities heeft ook dit vioolconcert een spirituele ondertoon. De titel verwijst niet alleen naar een onderdeel van de katholieke mis, er lopen ook lijntjes naar de muziek van Johann Sebastian Bach, in het bijzonder zijn Musikalisches Opfer, BWV 1079. De hoofdmelodie uit dit werk speelt een centrale rol in het werk. In de loop van de jaren zou Goebajdoelina zich nog vaker met Bach bezighouden in stukken als Reflections on the theme B-A-C-H, Meditation über den Choral Vor deinen Thron tret ich hiermit, BWV 668 en haar Johannes-Passion.

IV. Jetzt immer Schnee (1993)

Vanaf eind jaren 80 groeide Goebajdoelina’s internationale roem gestaag zodat ze zich na de val van het IJzeren Gordijn in 1992 in Duitsland vestigde. Het dorpje Appen nabij Hamburg werd haar uitvalsbasis. Hier vond ze de rust om ongestoord te componeren en werkte ze verder aan haar imposante oeuvre.
In 1989 vormde Het Holland Festival al het decor voor de Nederlandse première van enkele van Goebajdoelina’s belangrijkste composities tot dan toe. Vier jaar later klonk tijdens het Holland Festival 1993 de wereldpremière van het speciaal voor Asko|Schönberg en het Nederlands Kamerkoor gecomponeerde stuk Nu eeuwig sneeuw, op teksten van Gennadi Ajgi. Hierin verklankt Goebajdoelina op haast sjamaanachtige wijze Ajgi’s teksten. Accenten op belangrijke woorden krijgen bij monde van de ruimtelijk opgestelde zangers het karakter van rondzingende uitroepen.

V. Het zonnelied (1997)

Ook al schreef Goebajdoelina geen kerkmuziek in strikte zin, veel van haar composities raken aan een vorm van liturgie. Een van de mooiste voorbeelden daarvan is Het zonnelied voor cello solo, slagwerk en koor. Als uitgangspunt nam ze de beroemde gelijknamige lofzang op de schepping van Franciscus van Assisi. In een toelichting schrijft de componist: ‘Dit stuk is opgedragen aan de grootste cellist van de twintigste eeuw, Mstislav Rostropovitsj, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Het werk is dan ook sterk verbonden met zijn persoonlijkheid, die in mijn verbeelding altijd verlicht is door de zon.’

Tijdens de uitvoering staan de zangers en de slagwerkers om de cellist heen gegroepeerd. Hoewel de tekst van Franciscus door het koor wordt gezongen, is de cellist de expressieve kracht van het stuk. Die rol is zwaar aangezet. Naast de traditionele manier van de snaren aanstrijken, wordt de cello ook als slaginstrument gebruikt. Goebajdoelina schrijft: ‘De koorleden reageren regelmatig op deze expressie, vooral in het centrale gedeelte van het stuk [...] waar de cellist met glissandi op de flexatone een respons van het koor uitlokt’.

VI. Johannes-Passio / Johannes-Ostern (2000/2002)

Dat Sofia Goebajdoelina rond het jaar 2000 op het toppunt van haar roem was, bleek niet alleen uit de vele uitvoeringen van haar muziek wereldwijd. Samen met componisten als Tan Dun, Osvaldo Golijov en Wolfgang Rihm werd Goebajdoelina uitgenodigd om voor het project Passion 2000, ter gelegenheid van het Bach-jaar, een Johannes-Passion te componeren. Goebajdoelina zag dit werk als een absoluut hoogtepunt in haar oeuvre. Alles wat ze tot dan toe tot stand had gebracht, kreeg erin een plek. Tevens werkte haar Johannes-Passion door in diverse composities die ze nadien nog zou componeren. Zo kreeg het stuk een pendant in het oratorium Johannes-Ostern (2002), dat het opstandingsverhaal verklankt. Goebajdoelina beschouwde beide stukken als één geheel in de vorm van een tweeluik.

Een verschil met bijvoorbeeld de passies van Bach is dat Goebajdoelina de evangelietekst van Johannes verbindt met teksten uit het eveneens aan de apostel Johannes toegedichte Bijbelboek Openbaringen. Het orgel speelt in beide stukken een grote rol. Zozeer zelfs dat Goebajdoelina er een zelfstandig Orgelconcert uit destilleerde met de raadselachtige titel De ruiter op het witte paard (2002). De furieuze toccata voor meerdere grote troms behoort tot de grimmigste muziek die Goebajdoelina componeerde.

VII. De toorn van God (2019)

In de twee decennia die nog zouden volgen, kreeg de muziek van Sofia Goebajdoelina een zekere zwaarte. De rauwe muziek uit De ruiter op het witte paard trok de componiste door naar onder meer haar laatste twee grote composities: het oratorium Über Liebe und Hass (2018) en haar, zover bekend, laatst voltooide orkestwerk De toorn van God. Met Über Liebe und Hass gaf Goebajdoelina stem aan haar steeds grotere onvrede over de toenemende oorlogszucht in de wereld. In aanloop naar de première van De toorn van God, in coronatijd, omschreef de 89-jarige componiste haar uitgangspunt nog duidelijker: ‘God is wraakzuchtig. Hij is boos op mensen en op het menselijke gedrag. We hebben dit over onszelf afgeroepen’. Een moeilijke gedachte wanneer je bedenkt dat dit verkapte Dies irae haar laatste compositie zou zijn, Goebajdoelina overleed op 13 maart 2025. Toch eindigt haar zwanenzang niet gitzwart. De slotmaten roepen een dwingend klankvisioen op vol klokachtige, glinsterende kleuren. Je kunt er een verwijzing in horen naar het slot van haar in 2003 voltooide orkestwerk Het licht van het einde.

Jan-Willem van Ree