Als de 11 symfonieën van Anton Bruckner te vergelijken zijn met de Himalaya, dan is zijn Achtste Symfonie de Mount Everest. Overal pieken en dalen, de vergezichten zijn eindeloos. Het is aan de dirigent om het orkest en het publiek zodanig te gidsen dat iedereen veilig terugkeert in het basiskamp. Dirigenten doen dat heel verschillend. Laten we twee legendarische uitvoeringen naast elkaar zetten. Beiden met het orkest dat in 1892 ook de première verzorgde in Wenen.
Herbert von Karajan
Herbert von Karajan heeft de symfonie zijn leven lang uitgevoerd. Een vroege experimentele stereo-opname was die in 1944 met de Staatskapelle Berlin in de Abdij van Sankt Florian, de locatie waar Bruckner organist was geweest. Een nationaalsocialistische radiomedewerker dwong Karajan toen om te mediteren bij Bruckners sarcofaag in de crypt onder het orgel, om zo in de juiste stemming te komen.
Karajans interpretaties worden niet ontsierd door zulke sentimenten. Met zijn dwingende, zen-achtige gevoel voor klankschoonheid werd hij de verpersoonlijking van het stereo-tijdperk. Tegen het einde van zijn leven voerde Karajan de Achtste twee keer uit met de Wiener Philharmoniker. De uitvoering in 1979, eveneens in de Abdij van Sankt Florian, is op dvd uitgebracht. De laatste uitvoering was in 1988 in Wenen en werd postuum op cd uitgebracht.
Pierre Boulez
Na een uitvoering van Bruckners Achtste onder dirigent Daniel Barenboim, beklaagde zijn vriend Pierre Boulez zich erover dat hij er niets mee kon. Die muziek van Bruckner, het was allemaal zo simplistisch. Barenboim verdedigde daarop het langzame deel, met zijn ritmes van twee tegen drie. Waarop Boulez zei dat Wagner het allemaal al eerder had gedaan, en beter. Einde discussie. Boulez echter beet zich in de partituur vast, om zich zo toe te eigenen wat hem eerder was ontgaan.
Zo’n 10 jaar later liet Boulez van zich horen met wat zijn enige Bruckner-opname werd. Die uitvoering met de Wiener Philharmoniker was eveneens in de Abdij van Sankt Florian, ter gelegenheid van Bruckners honderdste sterfdag in 1996.
Een vergelijking tussen twee legendarische uitvoeringen
Een dirigent moet als het ware een vogelvluchtperspectief weten te vinden, om zo greep te houden op het geheel. Karajan (1988) en Boulez (1996) hielden er wat dat betreft volstrekt verschillende strategieën op na.
Karajan deed dit door te zoeken naar een tempo waarmee grote blokken konden worden gevangen in een onderliggende puls. We horen dit bijvoorbeeld in het Scherzo, dat ietwat aan de langzame kant is. Dankzij dit beheerste tempo lopen de majeur- en mineur-secties wel heel mooi door in een magisch strakke beweging.
Bij Boulez horen we veel meer stuwing. Je zou het romantisch kunnen noemen, al zou je ook van de Franse slag kunnen spreken. Ook dat is een manier om de luisteraar bij de hand te nemen, opdat hij of zij niet verdwaalt.
Beide strategieën hebben goed uitgepakt, ondanks de verschillen. De luisteraar mag uiteraard zelf weten waar zijn of haar voorkeur naar uitgaat. Hopenlijk naar beiden, want het gaat hier om twee klassiekers.
Hans Jacobi
