Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg heeft Webern de basis gelegd voor een groot deel van de 20e-eeuwse muziek. Hij deed dat echter op een compleet eigen manier. Waar Berg nog een echte romanticus en Schönberg een echte expressionist was, ging Webern opvallend nieuwe wegen bewandelen. Natuurlijk was zijn muziek even atonaal als die van zijn vakgenoten, maar hij keerde zich op nog veel meer manieren af van de klassiek-romantische traditie. Zijn stukken zijn doorgaans kort, klein bezet en vooral erg leeg. Webern is dé man van de miniaturen geworden, en zijn Variaties voor piano op.27 zijn wellicht de beroemdste voorbeelden. In zijn rigide muziek is hij bovendien sterk beïnvloed door middeleeuwse muziek - iets waarin hij componisten als Arvo Pärt voorging. Maar Weberns muziek is niet zo warm als die van Pärt, maar een stuk koeler en afstandelijker. Webern creeërt een werkelijk eigen en nieuw muzikaal universum, waardoor zijn muziek ook nu nog steeds spannend klinkt. (TC)
Arnold Schönberg is een van de belangrijkste componisten van de 20e eeuw, maar waarschijnlijk ook de minst beluisterde. Opvallend is dat Schönberg volledig autodidact was, terwijl hij het ook was die definitief afscheid nam van de tonale muziek en begon te componeren met de zogenaamde twaalftoontechniek. (In een melodie moeten alle twaalf tonen van de toonladder voorkomen, voordat er eentje herhaald wordt.) De worsteling die hij hiervoor doormaakte is duidelijk te horen: zijn muziek is veelal gespannen, hectisch en intens - en dan ook niet bepaald toegankelijk. Schönberg zelf hoopte dat men ooit zijn twaalftoons-reeksen wel op straat zou fluiten, maar het is misschien maar goed dat hij nooit heeft meegemaakt hoe het zijn muziek werkelijk verging. Het meest beluisterd zijn wel zijn strijksextet 'Verklärte Nacht', de vijf orkeststukken op.16 en de opera 'Moses und Aron'. De ontwikkeling van Schönbergs muziek is het beste te horen in zijn vijf strijkkwartetten. (TC)