Zoals Wagner zijn Tristan-akkoord heeft en Landini een naar zichzelf vernoemde cadens, zo heeft de Zuid-Duitse Johann Pachelbel zijn canon in D, waarvoor hij altijd wel onthouden zal worden. Jammer genoeg is dat stuk verre van representatief voor Pachelbel: het is de enige canon die hij schreef, en kamermuziek maakt bovendien slechts een marginaal deel uit van zijn oeuvre. Pachelbel, de zoon van een wijnhandelaar, zou eigenlijk vooral beroemd moeten zijn om zijn orgelmuziek. In zijn eigen tijd was hij gevierd als organist en als componist van ruim 200 orgelwerken. In bijna de helft van de gevallen gaat het dan om koraalzettingen, die in hun soberheid en helderheid ijkpunten voor het genre vormen. Ook van groot belang zijn de fuga’s van Pachelbel: hij wordt gezien als een cruciale schakel in de ontwikkeling van dit genre. Bijzonder en uniek zijn de ‘Magnificat-fuga’s’. Een derde genre waar Pachelbel in grossierde waren de variaties op een thema. Bekend is de ‘Hexachordum Apollinis’, een serie van klavieraria’s met variaties. De vocale muziek, tot slot, is ook zeer de moeite waard, ook al is die lang vergeten gebleven; zoals de befaamde muziekcriticus Johann Walther (1684-1748) ons verzekert, zijn Pachelbels vocale werken “perfecter gerealiseerd dan al haar voorgangers”. (TC)
meer