Dmitri Sjostakovitsj gold als de meest veelbelovende componist van de jonge Sovjetunie. In 1936 viel hij echter in ongenade vanwege zijn opera
Lady Macbeth. Het waren de jaren waarin de Stalin-terreur zijn dieptepunt bereikte. Uit lijfsbehoud besloot Sjostakovitsj’ daarop zijn Vierde Symfonie terug te trekken. Eenzelfde lot trof Prokofjevs Cantate voor de 20ste verjaardag van de Oktoberrevolutie,
… op teksten van Marx, Engels, Lenin en Stalin. En dat had iets ironisch. Prokofjev was namelijk een opportunist. Hij wist van de gevaren van Stalins schrikbewind. Desondanks meende hij, nu Sjostakovitsj in ongenade was gevallen, dat hij zich kon profileren als de belangrijkste Russische componist. En hij had ook wel succes, met Romeo en Julia en met Peter en de wolf. Met de Cantate greep hij echter te hoog, om allerlei redenen. Zo waren leden van het Staatscomité voor de kunsten bang dat een vocaal opgevoerde Stalin wel eens heel verkeerd zou kunnen uitpakken. Wij, acht decennia later, kunnen alleen maar met gemengde gevoelens naar deze cantate kijken. Puur muzikaal gezien is het een meesterwerk, een onbetwist hoogtepunt in Prokofjevs oeuvre. Maar het is ook pure propaganda, ontstaan vanuit een bedenkelijk soort hielenlikkerij. (HJ)meer