Piano en forte, velen zullen deze muziektermen wel kennen: zacht en hard. De Venetiaanse componist Giovanni Gabrieli gebruikte deze termen voor het eerst in een muziekstuk, rond 1600, in zijn toepasselijk getitelde ‘Sonata pian’ e forte’. Maar Gabrieli is niet alleen hierom bekend: hij was ook nog eens één van de eersten die ‘meerkorige’ muziek schreef, waarbij een vocaal of instrumentaal ensemble in groepen werd verdeeld over de ruimte. Dit moet een spectaculair effect hebben gehad in de gigantische Basiliek van San Marco in Venetië. Met zijn vaak grootse en bedwelmende muziek maakte Gabrieli veel indruk, niet alleen in Venetië maar ook in de rest van Europa, met name in Duitsland. Dit zorgde er voor dat vele componisten hem als docent wilden, waaronder Heinrich Schütz. De twee belangrijkste bundels met Gabrieli’s werk zijn de ‘Sacrae symphoniae’ uit 1597 en de postuum verschenen ‘Canzoni et sonate’ uit 1615. (TC)
De Victoria werd, als zevende van elf kinderen, in Madrid geboren. Als koorknaap kreeg hij zijn eerste muzieklessen, en na zijn stembreuk werd hij naar Rome gestuurd. Daar leerde hij ongetwijfeld de grote Palestrina kennen, misschien zelfs als docent. Tot 1587 had hij vervolgens een zeer succesvolle carrière als musicus en componist, tot hij de rust opzocht en in dienst van een klooster ging werken. De arbeidsvoorwaarden waren daar uitermate gunstig: De Victoria had een bediende, de maaltijden werden verzorgd en per jaar had hij een maand vakantie! Deze omstandigheden zorgden er voor dat De Victoria zich niet meer liet verleiden tot functies elders. Als componist richtte De Victoria zich volledig op de Latijnse liturgie: hij schreef vele missen, Magnificats en motetten. Zijn sombere muziek is vooralsnog het populairst gebleken, zoals het Requiem en het prachtige officie voor de Goede Week. Hierdoor is wel een wat vertekend beeld ontstaan van De Victoria als een soort sombere romanticus, maar hij schijnt bepaald geen tobber te zijn geweest. Als je iets verder luistert, hoor je ook goed de muzikale vreugde in zijn werk. (TC)
Lassus was de duizendpoot van de late Renaissance; bovendien een ongelooflijk productieve. Hij schreef missen, motetten, lamentaties, hymnen, madrigalen, chansons, Duitse liederen en nog meer. Het was bovendien snel duidelijk dat de jonge Lassus uitzonderlijk getalenteerd was. Al op zijn twaalfde werd hij van zuidwest België naar Italië gestuurd, om daar carrière te maken. Bijna vijftien jaar reisde hij rond voordat hij zich in München vestigde. Daar bleef hij bijna veertig jaar, tot aan zijn dood. Zijn enorme talent en werklust maakten hem al snel beroemd, zowel in Duitsland als daarbuiten – hij kreeg bijnamen als ‘le divin Orlande’. Ook zijn sociale status groeide snel, zowel bij koningen en keizers als bij de paus, die hem tot Ridder bevorderde. In zijn muziek was Lassus zeer veelzijdig, zowel wat betreft genre als stijl. Van de vroege, speelse madrigalen tot de indrukwekkende ‘Lagrime di San Pietro’ (vlak voor zijn dood geschreven) en de religieuze werken: overal voelde hij zich als een vis in het water. Het is dan ook niet voor niets dat hij tot op de dag van vandaag gezien wordt als één van de grote componisten van zijn tijd. (TC)