Dat Josquin Desprez een van de invloedrijkste componisten uit de Renaissance zou worden, is mede te danken aan de loftuitingen waarmee de hervormer Martin Luther hem overspoelde. Luther vond Josquins muziek een voorbeeld van hoe je teksten in muziek kon uitdrukken. En als je motetten van Josquin beluistert, begrijp je direct wat Luther bedoelt: ook nu nog is Josquins muziek bijzonder aansprekend en aangrijpend. Dankzij Luthers reclame werd Josquin na zijn dood een echte held in de Duitse 16e eeuw. Deze populariteit zorgde er zelfs voor dat uitgevers regelmatig muziek uitbrachten die zogenaamd door Josquin geschreven zou zijn, zodat het goed zou verkopen! Nadeel van deze praktijken is, dat het tegenwoordig een wetenschap apart is om uit te vogelen welke stukken nu echt van Josquins hand zijn… Zijn authentieke werken munten echter uit in helderheid, vindingrijkheid en diepzinnigheid. Enkele hoogtepunten zijn de motetten ‘Miserere mei’, ‘Stabat Mater’, het beroemde ‘Ave Maria’, ‘Ut Phoebi Radiis’, de klaagzang na Ockeghems overlijden (de ‘deploration’) en de Missa Gaudeamus en de twee ‘L’homme arme’ missen. (TC)
Wie de naam Palestrina hoort, denkt al snel aan streng, degelijk contrapunt en saai muziekonderwijs. En dit is niet nieuw: al vóór zijn dood werd het beeld van Palestrina steeds legendarischer. Zijn oeuvre dwingt dan ook wel respect af, met ruim honderd missen, driehonderd motetten en nog vele andere, meestal religieuze werken. En dat alles in een vlekkeloze beheersing van de compositietechnieken van zijn Frans-Vlaamse voorgangers. Naast de kwantiteit en kwaliteit van zijn oeuvre heeft ook Palestrina’s rol bij het Concilie van Trente bijgedragen aan zijn imago. Dit concilie wilde de katholieke kerkmuziek hervormen: alle overdadige en wereldlijke elementen moesten verdwijnen en de tekst moest - verstaanbaar - op de voorgrond staan. Bij luistersessies om de verstaanbaarheid te testen klonk wellicht Palestrina’s ‘Missa Papae Marcelli’, maar dat is lang niet zeker, om nog maar te zwijgen over de mythe van Palestrina als ‘redder van de kerkmuziek’. Hoe het ook zij: Palestrina was de centrale componist in het Rome van de zestiende eeuw, en zijn statuur heeft tot op de dag van vandaag voortgeduurd, ook al wordt hem wel eens ‘saaiheid’ of ‘stoffigheid’ verweten. Maar iedereen die een duik in zijn enorme oeuvre waagt, merkt al snel dat ook dit een mythe is. (TC)
De Victoria werd, als zevende van elf kinderen, in Madrid geboren. Als koorknaap kreeg hij zijn eerste muzieklessen, en na zijn stembreuk werd hij naar Rome gestuurd. Daar leerde hij ongetwijfeld de grote Palestrina kennen, misschien zelfs als docent. Tot 1587 had hij vervolgens een zeer succesvolle carrière als musicus en componist, tot hij de rust opzocht en in dienst van een klooster ging werken. De arbeidsvoorwaarden waren daar uitermate gunstig: De Victoria had een bediende, de maaltijden werden verzorgd en per jaar had hij een maand vakantie! Deze omstandigheden zorgden er voor dat De Victoria zich niet meer liet verleiden tot functies elders. Als componist richtte De Victoria zich volledig op de Latijnse liturgie: hij schreef vele missen, Magnificats en motetten. Zijn sombere muziek is vooralsnog het populairst gebleken, zoals het Requiem en het prachtige officie voor de Goede Week. Hierdoor is wel een wat vertekend beeld ontstaan van De Victoria als een soort sombere romanticus, maar hij schijnt bepaald geen tobber te zijn geweest. Als je iets verder luistert, hoor je ook goed de muzikale vreugde in zijn werk. (TC)
Als het aan het calvinisme had gelegen, waren alle orgels met de beeldenstorm uit de kerken verdwenen. Dankzij de stadsbesturen bleven de orgels echter behouden. Sweelinck was dan ook feitelijk een ambtenaar, in dienst van het Amsterdamse stadsbestuur. Als stadsorganist vermaakte hij het publiek dat door de week in de Oude Kerk kwam wandelen. Sweelincks orgel- en klavecimbelmuziek is van uitzonderlijk belang, omdat allerlei internationale invloeden hier met groot meesterschap werden geconsolideerd. Men moet Sweelincks klanken niet beluisteren met de oren waarmee men Bach, Beethoven of Brahms beluistert. Sweelincks instrumentale werken hebben een geheel eigen soort expressie, waarbij niet tonaal, maar 'temporeel' wordt gemoduleerd: de onderhavige toccata's, variaties en fantasieën beginnen vaak gedragen, om daarna gaandeweg in beweging toe te nemen. Met name Sweelincks Fantasieën zijn meesterwerken van dit principe. Neem de beroemde 'Chromatische Fantasie', waaraan ruwweg een driedelige structuur ten grondslag ligt. Het eerste deel behandelt het chromatisch gegeven in hele en halve noten. In de tweede sectie wordt het thema tot een ware 'cantus firmus' verbreed, terwijl de omspelingen nu juist versnellen. In de derde sectie wordt ook het chromatische thema 'versneld', waarna het geheel met een sierlijk buiging wordt afgerond. (HJ)
Nicolas Lebègue (1631-1702) werd geboren in Laon (Frankrijk) en kreeg waarschijnlijk orgelles van zijn oom, die meesterbespeler van het instrument werd genoemd. In 1661 werd hij betaald voor een muzikale bijdrage in de kathedraal van Troyes. Hij was toen een beroemd organist uit Parijs, maar het is onduidelijk of en in welke kerk hij een vaste post bekleedde. Vanaf 1664 tot aan zijn dood was hij in elk geval organist van de St. Merri en daar kwam in 1678 de verplichting bij om mee te spelen in de hofkapel als organiste du Roi. Tijdens zijn leven was hij een tamelijk succesvol componist, getuige het aantal herdrukken van zijn klaviermuziek. Hij schreef drie Livre’s d’orgue (met daarin onder meer acht suites, een orgelmis en Magnificat-versetten), twee Livre’s de clavecin en motetten voor solozang met begeleiding. Zijn dubbelkorige vespermuziek is verloren gegaan. (RS)
(bron: wikipedia)Nicolas Bernier (Mantes-la-Jolie, 5 of 6 juni 1665 – Parijs, klooster van de Notre Dame, 6 juli 1734) was een Frans componist. Over zijn jeugd, zijn muzikale vorming en zijn eerste functies is niets bekend. Net als Charpentier maakte hij een reis naar Italië.
Al op 18-jarige leeftijd nam hij in 1683, zonder succes, deel aan het concours voor de benoeming van sous-maîtres voor de Chapelle royale. Na een mislukking in de kathedraal van Rouen (1693) verkreeg Bernier het kapelmeesterschap... meer
Joseph Haydn stond - samen met Mozart en Beethoven - aan de wieg van wat we de Weense klassieke stijl zijn gaan noemen. En toch speelden de eerste decennia van Haydns carrière zich meestal niet in het grote Wenen af, maar in de provincie. Vanaf 1761 was Haydn als (vice-)kapelmeester verbonden aan het hof van Esterházy. Hier zou hij de grondslagen leggen voor twee prestigieuze genres: het strijkkwartet en de symfonie. Na de dood van prins Nikolaus in 1790 kwam Haydn – met behoud van een pensioen – op straat te staan. De ex-kapelmeester was toen echter al zo beroemd dat de risico’s van het vrije ondernemerschap hem niet konden deren. Hij vervolgde zijn loopbaan met twee succesvolle tournees naar Londen. Voor deze tournees componeerde hij zijn laatste 12 symfonieën (nr.93-104). Uit zijn laatste Weense jaren stammen een aantal van Haydns grootste werken: de oratoria Die Schöpfung en Die Jahreszeiten, en de zes missen voor de naamdag van prinses Hermengild. (HJ)