Dat Johannes Ockeghem één van de grootste componisten uit de vijftiende eeuw was, bleek al snel, toen niemand minder dan Josquin Desprez een ontroerend en indrukwekkend stuk voor zijn overleden meester schreef, 'Nymphes des bois'. En hij was niet de enige: Ockeghem werd door dichters en musici uit zijn tijd direct gezien als een grootmeester, als componist en als zanger. Tegenwoordig wordt zijn muziek veelal omschreven als relatief ontoegankelijk, omdat die in één enkele polyfone stroom doorgaat, zonder dat er duidelijke scheidingen worden aangebracht die ons oor wat ademruimte geven. Juist deze eigenschap geeft Ockeghems muziek echter ook zijn bijzondere spanning en concentratie. De muziek van Ockeghem is inderdaad niet makkelijk in het oor liggend, maar wel verfijnd van structuur en zacht van klank. Dit is vooral duidelijk in zijn missen, en dan met name in de melancholische Missa 'Mi-Mi'. Andere hoogtepunten zijn de Missa 'prolationum' en het Requiem (de eerste meerstemmige Requiem-zetting in de geschiedenis!). Ockeghem schreef ook enkele motetten en een twintigtal chansons. (TC)
Piano en forte, velen zullen deze muziektermen wel kennen: zacht en hard. De Venetiaanse componist Giovanni Gabrieli gebruikte deze termen voor het eerst in een muziekstuk, rond 1600, in zijn toepasselijk getitelde ‘Sonata pian’ e forte’. Maar Gabrieli is niet alleen hierom bekend: hij was ook nog eens één van de eersten die ‘meerkorige’ muziek schreef, waarbij een vocaal of instrumentaal ensemble in groepen werd verdeeld over de ruimte. Dit moet een spectaculair effect hebben gehad in de gigantische Basiliek van San Marco in Venetië. Met zijn vaak grootse en bedwelmende muziek maakte Gabrieli veel indruk, niet alleen in Venetië maar ook in de rest van Europa, met name in Duitsland. Dit zorgde er voor dat vele componisten hem als docent wilden, waaronder Heinrich Schütz. De twee belangrijkste bundels met Gabrieli’s werk zijn de ‘Sacrae symphoniae’ uit 1597 en de postuum verschenen ‘Canzoni et sonate’ uit 1615. (TC)
Alexander Agricola werd in Gent geboren, waar hij zijn jeugd doorbracht en zijn eerste muzieklessen kreeg. Verdere informatie over zijn leven is schaars, maar wel duidelijk is dat hij zowel in de Nederlanden als Frankrijk en Italië actief was. Agricola is één van de belangrijkste componisten van wereldlijke muziek in de vijftiende eeuw, al was hij niet zo productief als sommige van zijn tijdgenoten. Hij schreef ruim tachtig liederen en instrumentale werken, waarin hij zich echter wel compleet kon uitleven. Agricola was een componist van de lange adem, en zijn uitgestrekte werken zijn van een bijna barokke grilligheid. Dit gaf hem in zijn eigen tijd de naam van een wat vreemde eend in de bijt. In tegenstelling tot andere componisten zijn Agricola’s religieuze werken juist weer vrij klein en bescheiden. Zowel deze stukken als zijn grote verzameling wereldlijke werken zijn echter uitermate geschikt om door te grasduinen, mede dankzij het redelijke aantal beschikbare opnames. (TC)
Matthaeus Pipelare was van Vlaamse afkomst. Veel is er niet van hem bekend, maar zeker is dat zijn werken werden uitgevoerd in de kathedraal van Antwerpen door Jacob Obrecht. Veel van zijn werken zijn verloren gegaan toen deze kathedraal in 1566 werd verwoest. Gelukkig waren er ook op andere plaatsen manuscripten zodat niet alles verloren is gegaan. Zijn werken zijn gevonden in combinatie met die van grote componisten als Josquin, Isaac en De la Rue hetgeen wel iets zegt over de hoge kwaliteiten ervan. (LW)
Met Nicolaas Gombert belanden we stevig in de zestiende eeuw. Gombert, wellicht in La Gorgue geboren (op de huidige Frans-Belgische grens), was misschien een leerling van Josquin, hoewel je dat aan zijn stijl niet zou horen. Waar Josquin naar steeds doorzichtiger structuren en verstaanbaarder teksten streefde, liet Gombert muzikale frasen juist meer en meer in elkaar overgaan, met tekstdeclamatie op de achtergrond. Gecombineerd met zijn voorliefde voor lage stemmen doet zijn stijl zo enigszins aan die van Ockeghem denken. Wat Gombert wel deelde met zijn tijdgenoten was de enorme aandacht voor imitatie. Hij was zelfs degene die dit principe het meest consequent doorvoerde: het wemelt van de imitatie tussen de stemmen in zijn werk. Al deze kenmerken geven Gomberts muziek een nogal gesloten maar fascinerend karakter. Gombert was een man van het motet, waarvan hij er ruim 160 schreef, de meeste op Bijbelse (hoewel vaak niet-liturgische) teksten. Daarnaast kennen we tien missen van zijn hand, en acht Magnificat-zettingen, die worden gezien als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Gomberts wereldlijke muziek - er zijn meer dan zeventig chansons bekend – benadrukt nog eens Gomberts handelsmerk, ver doorgevoerde imitatie. Deze stilistische eenheid van zijn werk zorgde voor veel navolging, tijdens en kort na zijn leven. (TC)
Lassus was de duizendpoot van de late Renaissance; bovendien een ongelooflijk productieve. Hij schreef missen, motetten, lamentaties, hymnen, madrigalen, chansons, Duitse liederen en nog meer. Het was bovendien snel duidelijk dat de jonge Lassus uitzonderlijk getalenteerd was. Al op zijn twaalfde werd hij van zuidwest België naar Italië gestuurd, om daar carrière te maken. Bijna vijftien jaar reisde hij rond voordat hij zich in München vestigde. Daar bleef hij bijna veertig jaar, tot aan zijn dood. Zijn enorme talent en werklust maakten hem al snel beroemd, zowel in Duitsland als daarbuiten – hij kreeg bijnamen als ‘le divin Orlande’. Ook zijn sociale status groeide snel, zowel bij koningen en keizers als bij de paus, die hem tot Ridder bevorderde. In zijn muziek was Lassus zeer veelzijdig, zowel wat betreft genre als stijl. Van de vroege, speelse madrigalen tot de indrukwekkende ‘Lagrime di San Pietro’ (vlak voor zijn dood geschreven) en de religieuze werken: overal voelde hij zich als een vis in het water. Het is dan ook niet voor niets dat hij tot op de dag van vandaag gezien wordt als één van de grote componisten van zijn tijd. (TC)