Schijnbaar toevallig deelt Ruth Brown (Virginia 1928) haar initialen met het genre rhythm & blues. De zangeres was wellicht niet zo bekend als Ray Charles of Sam Cooke, maar Ruth Brown speelde wel degelijk een sleutelrol bij de ontwikkeling van rhythm & blues naar soul. Haar bijnaam was ‘Little Miss Rhythm’ en haar ritmische wijze van zingen zou soulzangeressen als Etta James, Tina Turner en Aretha Franklin inspireren. Ze was bovendien de eerste succesvolle artieste voor Atlantic Records. Deze platenmaatschappij overleefde daarmee haar eerste moeilijke jaren en zou de wereld jaren later veel fraaie soulplaten schenken.
Bo Diddley wordt beschouwd als een van de grondleggers van de rock-’n-roll, met een geluid dat reeds op zijn allereerste single Bo Diddley (gebaseerd op het slaapliedje Hush Little Baby) zijn definitieve vorm had gevonden. Met zijn rechthoekige Gretschgitaar, een volumepedaal en wat maracas produceerde hij daarop een metaalachtige percussieve beat, die door volgers als The Rolling Stones (Mona, Not Fade Away), Buddy Holly (Not Fade Away) en The Band (Who Do You Love?) nadrukkelijk zou worden gekopieerd. Zoals zoveel rockers van het eerste uur wist hij geen aansluiting te vinden bij de trends die volgden en belandde in het 'golden oldies'-circuit. Het respect onder zijn collega’s bleef onverminderd groot. Zoals Tom Petty het uitdrukte: “Elvis is king, but Bo Diddley is daddy.“
Niemand weet precies waarom Alex "Rice" Miller, een uiterst getalenteerd bluesharmonicaspeler uit Arkansas die Howlin’ Wolf nog harmonica leerde spelen, het nodig vond om zich de naam van Sonny Boy Williamson uit Tennessee toe te eigenen. Zeker is dat John Lee Williamson, de originele Sonny Boy, bezwaar aantekende maar tot een rechtszaak is het nooit gekomen. Na de gewelddadige dood van de eerste Sonny Boy in 1948 lag de weg voor Miller open om ook platen uit te brengen onder zijn oneigenlijke naam. Dat deed hij bij het beroemde label Chess en die platen waren uiterst succesvol. In de jaren zestig was hij regelmatig op de Britse podia te zien waar hij optrad met The Animals en The Yardbirds. Zijn opvliegende, agressieve karakter weerspiegelde zich in zijn stijl, waardoor hij eenvoudig te onderscheiden is van de meer zachtaardige Sonny Boy [I].
John Lee Hooker was de meest oorspronkelijke van de elektrische bluesgiganten. Talloze artiesten werden geïnspireerd door zijn spookachtige muzikale minimalisme, van tijdgenoten als Slim Harpo tot navolgers als The Rolling Stones. Hooker koppelde klagelijke maar krachtige vocalen aan gedreven en percussief gitaarspel. Weinigen kunnen tippen aan de onverklaarbare erotische lading die de kern vormt van zijn beste optredens. Het gepatenteerde "boogie" ritme, waarop vrijwel ieder bluesrockband en hardrockband van de jaren zeventig zijn nummers baseerde, is min of meer uitgevonden door Hooker. Met meer dan 100 albums op talloze labels was Hooker een van de meest opgenomen bluesmannen van na de oorlog, met zijn werkgebied veelal in Detroit en Chicago. Hij bleef werken tot ver na zijn tachtigste. Hooker opende zijn eigen bluesclub in San Francisco en werd in 2000 met een Grammy for Lifetime Achievement onderscheiden. Hij overleed het jaar daarop, op 83-jarige leeftijd.
Howlin’ Wolf (echte naam: Chester Burnett) geldt als één van de meest belangwekkende bluesartiesten ooit. De, ook in letterlijke zin, grote zanger/gitarist was een belangrijke inspiratiebron voor onder meer The Rolling Stones, Led Zeppelin, The Doors en Eric Clapton, die allen in zijn catalogus grasduinden. Burnett werd in 1910 geboren in Mississippi en trok, net als veel andere Afro-Amerikanen, noordwaarts voor werk. In Chicago werkte hij samen met songschrijver Willie Dixon en nam hij op voor het legendarische Chess Records. Mede door zijn stabiele persoonlijkheid was ‘Wolf’ één van de weinige bluesmuzikanten die niet berooid eindigde. Burnett overleed in 1976.
Als er één man symbool kan staan voor de ontwikkeling van de blues, dan is dat Muddy Waters wel. Waters werd in 1913 als McKinley Morganfield geboren op het platteland van Mississippi. Daar speelde hij akoestische blues die in 1941 werd vastgelegd door Alan Lomax, de bekende verzamelaar van volksmuziek. In 1943 vertrok Waters naar Chicago waar hij een belangrijke rol speelde bij het ‘electrificeren’ van de blues. Aan zijn hand groeide de blues uit luid verstrekte stadmuziek. Waters bekendste nummers (Hoochie Coochie Man, Mannish Boy) werden door veel bekende artiesten gecoverd zoals The Rolling Stones en de Allman Brothers Band. Waters overleed in 1983. Zijn zoon Big Bill Morganfield zette het vak voort.