Pop als zelfstandig genre binnen de popmuziek is eigenlijk een kunstmatige categorie. Het omvat alles wat buiten de andere popsoorten valt, maar bezit daarmee toch min of meer eigen kenmerken. In pop ligt de nadruk op het liedje. Compositie, melodie en productie zijn belangrijker dan stijl en inhoud. Pop ligt goed in het gehoor en spreekt idealiter een massapubliek aan. Onder haar beoefenaars treffen we dan ook veel hitmakers aan, uiteenlopend van The Beatles tot Michael Jackson, en van Simon & Garfunkel tot de Spice Girls.
De term ‘avantgarde’ stamt uit het leger. Het is een benaming voor de troepen, die als eersten onbekend terrein verkennen. De term duikt ook op in de kunst en geldt zowel in jazz als klassieke muziek als benaming voor de meest gedurfde stijlen. In popmuziek spotten avantgarde-artiesten met de wetten van popliedjes. Hoewel een avantgarde-componist het liefst zonder regels werkt, zijn afwijkende ritmes en toonsoorten in zijn muziek eerder regel dan uitzondering. De jaren zestig waren een gouden tijd voor de avantgarde. Veel rockbands improviseren er op los. Artiesten als Frank Zappa, Captain Beefheart en Soft Machine stoeiden met free jazz en atonale muziek. Avantgardisten pikken ook als eerste nieuwe instrumenten (synthesizers) en technieken (cut-up, sampling) op.
In 1876 werd de eerste synthesizer gemaakt en sindsdien is er geëxperimenteerd met elektronica in muziek, vooral na de Tweede Wereldoorlog. In Frankrijk ontstond de ‘Musique Concrète’, muziek waarin met opgenomen, herkenbare klanken een soort geluidsfilms werden gemaakt. Aartsvaders hiervan zijn Pierre Schaeffer en Pierre Henry, bekende componisten zijn François Bayle en later Francis Dhomont. In Duitsland begon de elektronische muziek in de radiostudio’s. Werner Meyer-Eppler en Herbert Eimert legden de basis, maar Karlheinz Stockhausen werd de echte ‘ster’. Hij bouwde letterlijk zelf de klanken op, vanuit sinustonen en ruisklanken. Naast Stockhausen was G.M. Koenig zeer belangrijk voor deze traditie. Tegenwoordig worden ‘concrete’ en elektronische klanken meestal gecombineerd. Naast ‘tapemuziek’ (waar geen uitvoerenden aan te pas komen) wordt ook live elektronische muziek gemaakt, vaak in combinatie met traditionele instrumenten.
IDM staat voor ‘intelligent dance music’, ofwel dansmuziek die niet alleen bedoeld is om op te dansen maar ook om naar te luisteren. Omdat de term nogal zelfingenomen klinkt, prefereren veel idm-artiesten de meer neutrale omschrijving ‘electronica’. Het genre ontstond eind jaren negentig. In idm/electronica zijn invloeden terug te horen uit breakbeat, synthipop en techno. Het tegendraadse karakter van de muziek zorgde ervoor dat veel idm-artiesten veroordeeld waren tot een zelfverkozen bestaan in de underground. Neemt niet weg dat er in deze hoek van elektronische dansmuziek veel vernieuwers zaten, die de grenzen van de popmuziek oprekten. Onder die pioniers zitten gevestigde namen als Aphex Twin, Autechre en Four Tet.
Historisch gezien bevinden Bachs Matthäuspassion en Hohe Messe zich precies op de grens tussen ouderwetse dienstbaarheid en moderne vrijheid van expressie. Na Bach zou de religieuze muziek zich alleen maar verder verwijderen van het kerkelijke terrein. Het glorieuze verleden van Obrecht, Ockeghem, Josquin en Palestrina versteende tot een onderwijsmethode: het zogeheten Palestrina contrapunt. Ironisch genoeg werd de beste religieuze muziek na Bach gecomponeerd door zeer wereldse componisten: Mozart, Beethoven, Berlioz, Wagner, Verdi, Brahms, Scriabin, Fauré, Rachmaninov, Vaughan Williams... De 20ste eeuw liet soms een kentering zien: Schönberg, Stravinsky en Messiaen lieten zich inspireren door respectievelijk het Jodendom, de Russische orthodoxie en het katholicisme. De algehele ontkerkelijking is echter onomkeerbaar. Zelfs de vrome klanken van Pärt, Gorecki en Tavener roepen eerder associaties op minimalistisch design dan met traditionele vroomheid.