Vanaf 1542 deporteerden de Portugezen zwarte slaven uit Afrika naar Brazilië, om daar plantages te bewerken en (later, toen de goudmijnen ontdekt waren) goud te delven. Om rebellie te voorkomen probeerden de Portugezen de slaven zoet te houden door toe te staan dat ze zich elke zondag verzamelden in zogenaamde 'batùques' (geordend naar etnische afkomst) waar ze zich op hun eigen vertrouwde manier
… vermaakten, zowel wereldlijk als religieus. Het toestaan van 'batùques' verminderde de vrijheidsdrang niet, integendeel: het hernieuwde geloof in hun eigen goden gaven de zwarte slaven de energie en steun die ze nodig hadden om hun vrijheidsstrijd door te zetten. In ieder geval ontwikkelden zich in deze broederschappen verschillende rituelen en muzikale vormen. Candomblé, macumba en umbanda zijn verschillende religieuze praktijken. Toen de Afrikaanse riten ook populair werden bij de blanke elite, protesteerden katholieke priesters fel tegen deze heidense praktijken. De oplossing van de zwarten was eenvoudig: de christelijke God en heiligen werden gekoppeld aan hun eigen goden. Door bijvoorbeeld officieel de Heilige Maagd Maria te eren, eerden ze in werkelijkheid hun godin "Iêmanjà", de oppergodin van de zee en de vruchtbaarheid. Jezus Christus was voor de Afrikanen Oxala, de belichaming van gerechtigheid, zuiverheid en schoonheid. Na de afschaffing van de slavernij in 1888 werden de Afrikaanse riten steeds meer geïntegreerd in en geaccepteerd door de Braziliaanse culturele beschaving. Het album "Pontos de Macumba: Chants religieux afro-brésiliens" (met uitgebreid cd-boekje) laat muziek horen uit de macumba-praktijk. De Afrikaanse invloed is onder andere duidelijk hoorbaar door het gebruik van 'call-and-response' techniek en polyritmes. (SvdP)_meer