Back to top

Met Bach door het jaar (14): De Matthäuspassion

Bachs Matthäuspassion (première: Goede Vrijdag van 1727) opent met een bewogen dialoog tussen twee koren. Het eerste koor beseft dat er iets vreselijks gaat gebeuren: ‘Komt, gij dochters, help mij klagen...' Het tweede koor reageert verward en wil weten wat er aan de hand is. Boven dit vraag-en-antwoordspel uit klinkt een oud lied over een onschuldig lam dat naar de slachtbank wordt geleid.

Openingskoor: Kommt, ihr Töchter, helft mir klagen

In 1736 klonk de Matthäuspassion voor de derde keer. Bach voerde de opzet van de beide koren toen zo consequent door, dat beide koorgroepen hun eigen solisten, instrumentalisten en continuo kregen. (In dat jaar verving Bach ook het koraal Jesum lass ich nicht von mir door de monumentale koraalbewerking O Mensch, bewein dein Sünde groß, afkomstig uit de herziene versie van de Johannespassion.)

In onze huidige concertpraktijk wordt deze functionele dubbelkorigheid niet altijd even consequent doorgevoerd. In een goede partituur kan men echter nog steeds zien wat Bachs bedoelingen waren. Zo zien we bijvoorbeeld dat de aria Erbarme dich gezongen wordt door een alt van koor I, terwijl voor de aria Gebt mir meinen Jesum wieder een solo-bas van koor II aantreedt. Deze rolverdeling heeft uiteraard een diepere betekenis. Erbarme dich volgt immers op de verloochening van Petrus, terwijl Gebt mir meinen Jesum wieder verband houdt met de verrader Judas. Op deze wijze staat Koor I vaak een treetje hoger dan Koor II: de wetende partij tegenover de vragende partij (Dochters van Sion tegenover het Koor van de Gelovigen), de ‘good guys' tegenover de ‘bad guys' (Petrus tegenover Judas).

De verloochening van Petrus: Erbarme dich

Bach had nog meer ‘vertelmanieren' tot zijn beschikking. Enerzijds volgde hij letterlijk de tekst van het Matteüs-evangelie uit het Nieuwe Testament. Deze tekst wordt in scène gezet door verschillende solisten en koorgroepen: de verteller of evangelist (tenor), Jezus (bas), Petrus (bas), Pilatus (bas), etc. Naast dit Bijbelse verhaal horen we echter ook diverse poëtische commentaren in de vorm van aria's, arioso's (tussenvorm tussen aria en recitatief), koren en koralen. Bach baseerde zich hierbij op het stramien dat zijn voorganger Johann Kuhnau in 1721 had gehanteerd voor zijn Markuspassion. (Dit stramien was een compromis tussen de behoudende en meer vooruitstrevende facties in Leipzig. De kerkenraad van de Thomaskirche zag destijds het liefst dat de passiemuziek beperkt bleef tot de sobere evangelietekst. Telemann had echter al voor Bachs tijd een modernere vorm van passie-oratorium geïntroduceerd, die toen veel volk naar de Neue Kirche lokte.)

De graflegging van Jezus: Mache dich mein Herze rein

Al deze scenische middelen - de dubbelkorigheid, de evangelietekst, de vrije commentaren - dwingen ons als luisteraar om het verhaal binnen te gaan, of wij dit nu willen of niet. Alsof wijzelf met de Dochters van Zion meegaan op de kruisweg... Alsof wijzelf de verrader met een Sind Blitze, sind Donner willen treffen... Alsof wij het zelf zijn, die met de 'schoonste onder de vrouwen' op zoek gaan naar de arrestant... En ook wij wijken met het koor (II) ontzet terug wanneer de alt (van koor I) ons naar de executieplaats wenkt... Kennelijk beschouwde Bach de versie van 1736 als definitief. Nog datzelfde jaar vervaardigde hij een fraai afschrift in twee kleuren inkt: donkerbruin voor de meeste noten en rood voor sommige Bijbelgedeelten en de koraalmelodie O Lamm Gottes unschuldig.

Slotkoor: Wir setzen uns mit Tränen nieder

(HJ)