Retour au début de page

Basiscollectie klassiek: Winterreise

Schuberts Winterreise behoort tot de grootste meesterwerken van de klassieke muziek. Het gaat hier om een cyclus van in totaal 24 liederen, waarvan de teksten afkomstig waren van de Berlijnse dichter en bibliothecaris Wilhelm Müller. Schubert en Müller hebben elkaar nooit ontmoet. De dichter heeft nooit geweten dat grootste liedcomponist aller tijden zijn gedichtenreeks onsterfelijk zou maken. 1827 was namelijk niet alleen het jaar waarin Schubert zich aan de cyclus wijdde, het was toevallig ook het jaar waarin Müller overleed.

Eerst voltooide Schubert slechts 12 liederen, niet wetend dat Müllers Winterreise-reeks nog meer gedichten telde. Gaandeweg 1827 ontdekte Schubert ook de resterende 12 gedichten, zodat hij nog voor het eind van jaar de complete cyclus kon afronden.

Gute Nacht (nr.1), gezongen door Dietrich Fischer-Dieskau

Ook nu kunnen we nog steeds horen dat Schubert in twee fasen heeft gewerkt. Het lied Einsamkeit (nr.12) verwijst duidelijk terug naar het openingslied (Gute Nacht). Op deze wijze had Schubert een streep onder de oerversie gezet. Daarna toonzette hij ook de overige 12 gedichten, te beginnen met Die Post (nr.13). In de eindredactie van Müller had dit gedicht overigens de zesde plaats (wat ook logischer is; in de tweede helft van de cyclus is de doler immers al te ver heen om nog post van zijn geliefde te kunnen verwachten).

Einsamkeit (nr.12), gezongen door Matthias Goerne

Een echte verhaallijn heeft de Winterreise niet. In het openingslied is sprake van een ‘ik’ die ’s nachts wegsluipt uit het huis van zijn geliefde. De ‘ik’ is kennelijk door zijn verkering aan de kant gezet, ondanks eerdere huwelijksplannen. Vermoedelijk is hij verdrongen door een rijke mededinger (zie het tweede lied, Die Wetterfahne).

Der Lindenbaum (nr.5), gezongen door Max van Egmond

Veel meer valt er niet te vertellen. De ‘ik’, die eenzame doler, zwerft doelloos rond, terwijl zijn weg verloren gaat in een landschap van sneeuw en ijs. Ook als luisteraar raak je ietwat op drift. Het tempo vertraagt, de muziek wordt kaler, de stemming versombert. Sommige beelden of situaties keren terug, vaak op grote afstand van elkaar: de eindeloze weg, de sneeuw die ieder spoor uitwist, bevroren tranen, blaffende honden, kraaien, de lindenboom, de koude wind, de wilde storm, windvaan versus wegwijzer, dwaallichten versus bijzonnen.

Die Nebensonnen (nr.23), gezongen door Peter Schreier

Zulke beelden worden dan oriëntatiepunten die zich tot grotere thema’s aaneenrijgen. In de eerste plaats het thema van het omzwerven, van wegen die verloren gaan. In de tweede plaats het thema van verstarring, bevriezing, stagnatie. Tenslotte het thema van de dood, dat zelfs een verlangen wordt. Al die drie thema’s komen samen in het laatste lied, over de zonderlinge speelman die met zijn bevroren vingers een draailier bespeelt. Blootsvoets zwalkt hij heen en weer over het ijs, terwijl niemand hem wil horen. Alleen de doler interesseert zich voor de grijsaard. Zal hij met hem meegaan, het ongewisse in? Misschien dat de speelman zijn liederen wil begeleiden.

Der Leierman, gezongen door Hans Hotter

Josef von Spaun was erbij toen Schubert de Winterreise voor het eerst voorzong aan zijn vrienden (waarschijnlijk alleen de eerste helft). Dertig jaar na Schuberts dood herinnerde Von Spaun zich nog steeds hoe perplex ze waren, de sombere stemming hakte erin. Een andere vriend, de flamoyante en ietwat louche Franz von Schober, merkte op dat hij alleen Der Lindenbaum mooi vond. En het was nog wel Schober geweest die Schubert op Müllers gedichten had geattendeerd. Op dit alles reageerde Schubert slechts met: ‘Ik vind deze liederen beter dan al mijn andere, uiteindelijk zullen jullie ze ook gaan waarderen.’ En daar kreeg Schubert gelijk in, zoals ook Von Spaun dertig jaar later moest toegeven.

(HJ)