Singer/songwriters zijn hoofdzakelijk door folk en/of country geïnspireerde troubadours, wier werk voornamelijk persoonlijk en bespiegelend van aard is. Ze opereren vrijwel altijd alleen, en maken ook in de studio slechts spaarzaam gebruik van instrumentale begeleiding, vaak bestaande uit niet meer dan akoestische gitaar of piano. Hun zelfgeschreven nummers zijn in tegenstelling tot die van folkartiesten minder traditioneel en gaan hoofdzakelijk over zichzelf. Voordat Bob Dylan zijn intrede deed was het binnen de popmuziek normaal dat zangers en zangeressen hun liedjes kochten van uitgeverijen die op hun beurt de nummers lieten schrijven door professionele liedjesschrijvers. Dylan liet zien dat een schrijver best zijn eigen liedjes kon zingen en als moderne bard succesvol door het muzieklandschap kon trekken. Opvallend is dat de rustieke singer/songwriter juist in het digitale tijdperk (vanaf midden jaren negentig) populairder lijkt dan ooit tevoren.
Reggae is lome, van oorsprong Jamaicaanse dansmuziek, via ska en rocksteady ontstaan uit een fusie van New Orleans rhythm & blues en diverse Afro-Caribische muziekstijlen als calypso, mento en rumba. Kenmerkend voor reggae is de offbeat, waarbij het ritmische accent valt op de derde tel van de vierkwartsmaat. De instrumentale dub, ritmetracks met ruimtelijke geluidseffecten, vormen aanvankelijk de b-kanten van de reggaesingles. Later groeit het genre, aan de vaardige hand van Lee Perry en King Tubby, uit tot een volwaardig subgenre. De variant waar wordt gerapt (‘toasting’) over oudere tracks wordt dancehall genoemd. De combinatie met hiphop en digitale techniek levert ragga(muffin) op, de combinatie met latinritmes en hiphopbeats wordt reggaeton genoemd. Zowel ragga als reggaeton kenmerken zich door de expliciete teksten waarin de performer opschept over seks en geweld.