Rock-‘n-roll is de oervorm van de popmuziek, halverwege de jaren vijftig ontstaan uit een samensmelting van country & western en rhythm & blues. Het is ook de eerste specifieke tienermuziek, daarom eenvoudig, rebels en opwindend en staat daarom aan de basis van de rockmuziek. Veel rock-’n’-roll-teksten stonden stijf van de pikante toespelingen, zowel ‘rocking’ als ‘rolling’ waren eufemismen voor het bedrijven van de liefde. Conservatieve ouders en docenten walgden van de schokkende heupen van Elvis en de oerschreeuw van Little Richard. Ondanks die tegenwerking hebben de rock-‘n-rollers een grote invloed op de vruchtbare beat- en rockgeneratie van de jaren zestig. Ironisch genoeg luidt de sixties-generatie ook het einde van de glorietijd van de rock-‘n-roll. Als zelfstandige stijlvorm wordt rock-‘n-roll vanaf de jaren zeventig nog slechts mondjesmaat beoefend door fanatieke groepjes. Een karakteristieke uitdossing met leren jas, blue jeans en vetkuif hoort er uiteraard bij.
Ragtime, stride en boogie-woogie zijn pianostijlen die zich in eerste instantie los van de ensemble-jazz ontwikkelden. Ragtime ‘pur sang’ wordt door de afwezigheid van de blues- en improvisatie-elementen niet tot de jazz gerekend, maar werd later wel een belangrijke bouwsteen van deze muziek. Ragtime is de eerste verschijningsvorm van zwarte, ‘klassieke’ muziek van de Afro-Amerikaanse middenklasse met een piano in huis. Zonder de invloed van ragtime zou de jazz heel anders hebben geklonken. De stride-pianisten namen de gesyncopeerde rechterhand over van de ragtime en voegden er het improvisatie-element aan toe. In stride maakt de linkerhand grote stappen (strides) tussen de basnoten (op de sterke maatdelen) en akkoorden (op de zwakke maatdelen) en is de rechterhand vrij voor melodie en improvisatie. In de boogie-woogie komt de blues erbij en speelt de linkerhand lopende baslijnen. In de loop der tijd zijn de grenzen tussen deze drie stijlen vervaagd.