Terug naar boven

Met Bach door het jaar (25): Vissen vangen

Met de cantate Siehe, ich will viel Fischer aussenden werd Bachs gehoor op zondag 21 juli 1726 in het diepe gegooid. Geen sinfonia of openingskoor, maar een grootschalige basaria zet de toon. Het is een breed opgezet tweeluik op basis van een vers uit de profetie van Jeremia. God stuurt vissers en jagers eropuit om zondaars weer op het rechte pad te brengen. De eerste sectie schildert een kalm golvende zee, verklankt door sonore hobo’s (oboe da caccia en de oboe d’amore) en strijkers. De tweede sectie geeft een contrasterend beeld van de jacht, waarin twee hoorns een prominente plek krijgen.

(De basaria op Ton Koopmans opname)

Het daaropvolgende tenorrecitatief met aria is een meditatie over de retorische vraag of God lichtvaardig zondaars de rug toekeert. Het antwoord wordt direct in de aria gegeven: God zoekt juist diegenen die van de ware weg zijn afgedwaald om hen weer voor zich te winnen.

(De tenoraria op deze mooie uitgave)

Het tweede deel van de cantate brengt de kern van het werk, gebaseerd op de evangelielezing over de wonderbaarlijke visvangst van Petrus (Lucas 5: 1-11). In een tweede basaria (eigenlijk een arioso) klinkt de ‘vox Christi’ opnieuw. Hierin profeteert Jezus tegen zijn volgeling Petrus: ‘van nu aan zul je visser van mensen zijn.’ Een prachtig duet volgt.

(Het duet zoals uitgevoerd in de Suzuki-reeks)

Vol kinderlijke onschuld bezingen alt en sopraan het gegeven dat God de gelovige op zijn weg altijd nabij is: ‘Beruft Gott selbst, so muss der Segen auf allem unsern Tun im Übermaße ruhn’. Dezelfde boodschap klinkt door in het slotkoraal ‘Singt, bet und geht auf Gottes Wegen’, waarmee het kerkvolk naar huis werd gestuurd.

(Het slotkoraal op deze historische opname)

(JWvR)