Terug naar boven

Basiscollectie klassiek: Huwelijksleed en levensdrift (over Schönbergs vroege jaren)

Het was het einde van een tijdperk. Zo leek het althans toen op 9 december 1907 zo’n 200 fans zich op een treinperron in Wenen verzamelden om Gustav Mahler uit te zwaaien. De periode daarvoor was hij de spraakmakende artistiek leider geweest van de Weense Hofopera. Hij was echter moe gestreden na al die perscampagnes en intriges tegen hem. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan hoopte hij zekerheid te vinden als dirigent van de New York Philharmonic Orchestra. Voor zijn vakgenoten en geestverwanten was het een zwaar verlies. ‘Het is voorbij’, zo verzuchtte de schilder Gustav Klimt.

Ook Arnold Schönberg bevond zich in de schare. Voor hem was het leven al nooit makkelijk geweest. Mahler had Schönberg echter altijd publiekelijk gesteund, al kon hij Schönbergs muzikale experimenten niet altijd volgen. Kort daarvoor hadden ze nog een plan beraamd voor een reorganisatie van het Weense conservatorium, met Mahler aan het hoofd en Schönberg ergens op de personeelslijst. Het plan was op niets uitgelopen. Schönberg was ook toen al een tè omstreden figuur. De premières eerder dat jaar van zijn Eerste Strijkkwartet en de Kammersymphonie nr.1 waren op onbegrip en vijandigheid gestuit.

Kammersymphonie nr.1

Schönberg was een geïsoleerde figuur, al had hij zich omringd met een hechte groep leerlingen (o.a. Anton Webern en Alban Berg). Hij verdiende maar heel weinig met lesgeven en het orkestreren van andermans operettes. De meeste van zijn composities markeerden even zovele revoluties, die overigens maar door weinigen gevolgd en gewaardeerd konden worden. Geen wonder dat Schönberg naar alternatieve vormen zocht om zich te kunnen uitdrukken. Als schilder was hij niet meer dan een amateur. Toch besloot hij in 1908 schilderlessen te volgen bij een goede vriend, de Weense expressionist Richard Gerstl. Ook deze jonge schilder was eigenzinnig en onbekend, wat dat betreft paste hij precies bij Schönberg. Helaas begon Gerstl een affaire met Schönbergs (eerste) vrouw Mathilde. Na een aantal dramatische verwikkelingen wist Schönberg zijn vrouw te overreden om naar het gezin terug te keren. Uit wanhoop verhing Gerstl zich toen voor de manshoge spiegel die hij had gebruikt voor zijn zelfportretten. De geschiedenis wierp een schaduw over Schönbergs baanbrekende Tweede Strijkkwartet, dat hij overigens opdroeg aan zijn vrouw. Hier citeerde de componist het straatliedje ‘O, du lieber Augustin, alles ist hin’. Op 22 december 1908 veroorzaaktede première van dit strijkkwartet een groot schandaal in de Bösendorfer Saal.

Tweede Strijkkwartet

Op 23 februari 1913 beleefde Schönberg dan toch nog zijn grootste publieke succes, en dat nog wel in het hem zo vijandig gezinde Wenen. Op die avond gingen de Gurre-Lieder in première. Schönberg had deze laatromantische liedcyclus (feitelijk een cantate of oratorium voor solisten, koor en een zeer groot orkest) al zo’n dertien jaar op de planken liggen. Het uitwerken van de koor- en orkestpartituur was echter een gigantische klus geweest. Zelfs Mahler had met zijn Achtste Symfonie niet zoveel notenbalken in één systeem gepropt. Ook deze muziek zou wel weer een schandaal teweeg brengen, zo dachten de Weners. De herrieschoppers zaten al klaar toen dirigent Franz Schreker tijdens de première de eerste maten inzette. Het liep echter anders. De Weners hoorden namelijk een gepassioneerd liefdesverhaal zoals ze dat ook al gewend waren van Wagner. Het succes was overweldigend. Bij het gigantische slotkoor ging het publiek zelfs massaal staan. Na afloop brak er een enorm applaus los. ‘Schönberg, Schönberg’, zo scandeerden de Weners. Ondanks de bijval weigerde de componist het succes in ontvangst te nemen. Hij boog alleen voor het orkest, het koor en de solisten. Het publiek keerde hij de rug toe.

Koning Waldemar rebelleert (Gurre-Lieder)

Het verhaal van de Gurre-Lieder is betrekkelijk eenvoudig. Koning Waldemar wordt verliefd op het meisje Tove, waarna de jaloerse koningin Helwig het meisje laat vermoorden. Waldemar vervloekt vervolgens God, waarna God Waldemar vervloekt. Daarna is de verbitterde ridder gedoemd om iedere nacht een grimmig dodenleger te leiden, en dat tot het einde der tijden. Niettemin eindigt deze tragedie met een opvallend levenskrachtige moraal: het verhaal is weliswaar droevig, maar het leven zal zich ondanks alles steeds weer vernieuwen, wat er ook gebeurt. De cantate eindigt met een overweldigende schildering van een zonsopgang, het symbool van de zich altijd weer vernieuwende levensdrang.

Slotkoor (zonsopgang) van de Gurre-Lieder

(HJ; voornaamste bron: M. MacDonald: Schoenberg, 2008)