Terug naar boven

Rond Callas: 1950, een nieuw tijdperk

In 1935 koos Walter Disney de coloratuursopraan Adriana Caselotti uit voor de rol van Sneeuwwitje (1937). Onder de zangeressen die auditie gedaan hadden, bevond zich ook de 14-jarige Deanna Durbin, die in de jaren ’40 uit zou groeien tot een grote ster. Maar Disney vond haar stem te volwassen klinken voor Sneeuwwitje. Opmerkelijk want Durbin was jonger dan Caselotti. Veel mensen hebben zich in de loop van de jaren over Disneys keuze verbaasd, want de stem van Caselotti klonk al snel hopeloos oubollig.

Adriana Caselotti in Some Day My Prince Will Come (zie album)

Opera in een crisis: de uitvinding van de microfoon

Hoe had Disney zich zo kunnen vergissen? Het antwoord ligt in de uitvinding van de microfoon in de jaren 1920. Die uitvinding zou het beeld dat mensen hadden van ‘zang’ razendsnel veranderen, sneller dan Disney in 1935 kon voorzien. In de eeuwen, nee duizenden jaren, voor de microfoon was het immers niet meer dan normaal dat een zanger luid zong. Wat had zingen voor zin als niemand je kon horen? Dus of je nu een landarbeider was die op het veld zong, een cafézanger, een voorzanger in de kerk of een acteur in het theater, je moest luid zingen. Operazangers waren de topsporters onder de zangers. Met talent en heel hard oefenen konden zij luider en hoger zingen dan wie dan ook plus nog een heleboel ander trucjes doen met hun stem die mensen versteld deden staan. Ze werden overal bewonderd.

De microfoon veranderde dat. Plotseling werden ‘zangers’ populair die zongen alsof ze een baby in slaap wilde sussen. Croonen heette dat en zo werden deze zangers ook genoemd: crooners. Maar dat was niet echt zingen, vonden veel mensen. De microfoon was maar een raar ding. Een paar decennia later was alles anders. Operazangers waren levende anachronismen. Hun zang was kunstmatig en overdreven. Croonen was het natuurlijke zingen.

Die ontwikkeling was sneller gegaan dan Disney in 1935 kon voorzien. Hij had gekozen voor een coloratuursopraan, waarschijnlijk omdat in de opera die stemsoort typerend was voor het jonge, onschuldige meisje. Bovendien had de coloratuursopraan iets magisch. In 1948 maakte hij bij het maken van Cinderella (1950) een andere keuze. Hij koos Ilene Woods, een zangeres die in WOII getoerd had met bandleider Paul Whiteman.

Ilene Woods in A Dream Is A Wish Your Heart Makes (zie album)

Waarom dit verhaal in de serie Rond Callas? Om duidelijk te maken dat vlak voor de opkomst van Maria Callas in de operawereld een aardverschuiving had plaatsgevonden. De positie van opera en van operazangers was door de uitvinding van de microfoon in korte tijd compleet veranderd. De coloratuursopraan Amelita Galli-Curci was al in 1930 overtuigd dat de opera een stervende kunstvorm was. Veel mensen zullen hetzelfde gedacht hebben. Sommige operazangers maakten met succes de overstap naar musical of film, zoals Ezio Pinza in zijn nadagen en Nelson Eddy.

Ezio Pinza in zijn gloriedagen als operazanger in Norma. (zie album)

Ezio Pinza in South Pacific (zie album)

En toen kwam Callas. Zij wist hordes mensen naar het operatheater te trekken en uiteindelijk zelfs een nieuw operapubliek aan zich te binden. De opera bleef bestaan als kunstvorm en operazangers bleken niet tot een uitstervende beroepsgroep te behoren. Maar er waren wel dingen veranderd.

Het tijdperk van de regisseur

Hoezeer componist Gian Carlo Menotti ook smeekte, Callas zou geen rol vervullen in een van zijn nieuwe opera’s. Zij zou nooit een rol creëren. Haar repertoire bestond uit opera’s die al decennialang tot het ijzeren repertoire behoorde. Daarnaast legde zij zich toe op het opnieuw opvoeren van opera’s die vrijwel vergeten waren. Zij werkte graag samen met beroemde regisseurs als Franco Zeffirelli en Luchino Visconti. Zij konden waarborgen dat de productie niet in oubolligheid zou verzanden. Daarmee luidde Callas het tijdperk van de regisseur in. Tot die tijd waren regisseurs in de operawereld van ondergeschikt belang geweest.

Dat betekende niet dat er geen nieuwe opera’s werden gemaakt. Voor componisten vormt het schrijven van een opera nog steeds de ultieme uitdaging en er zijn zeker een aantal goede opera’s geschreven na de tweede wereldoorlog. Maar opera had zijn positie als maatschappelijk breed gedragen entertainment- of kunstvorm verloren. Die rol was overgenomen door film.

De invloed van de opname

Een andere grote technische vernieuwing was de uitvinding van de geluidsopname. De eerste operazanger die dankzij de geluidsopname wereldberoemd werd, was Enrico Caruso. Op zijn beurt maakte Caruso de geluidsopname populair. Voor het eerst kon de stem van een operazanger vastgelegd worden voor de eeuwigheid.

Enrico Caruso in Vesti La Giubba (zie album)

Zoveel meer mensen konden nu van de zanger genieten: mensen die niet het geld hadden om een kaartje te kopen voor het operatheater, die te ver weg woonden of… mensen die nog niet geboren waren toen de opname gemaakt werd. Caruso heeft enorm veel invloed gehad op generaties tenoren. Ook nu nog, ruim een eeuw na zijn dood, bestuderen tenoren zijn opnamen om ervan te leren en te genieten.

Pavarotti in Pagliacci

Maar… al die invloed heeft ook een keerzijde waar menig zangcriticus op gewezen heeft. Een luisteraar die een bepaalde opname in zijn hoofd heeft, kan slecht veranderingen dulden in een nieuwe interpretatie. Zelfs de kleinste wijziging voelt onwennig. Dat is slecht nieuws voor zangers die het talent hebben om muzikaal creatief te zijn. Caruso had een vrij robuuste zangstijl die bij hem paste. Tenoren van nu zijn bijna verplicht om die over te nemen. Ter illustratie een opname van een tijdgenoot van Caruso, Fernando de Lucia, een tenor met een vergelijkbare stem maar een totaal andere stijl: langzamer, vol ritmische vrijheden, galanter.

Fernando de Lucia in Rigoletto (zie album)

Weinig tenoren (en dirigenten) zullen het in hun hoofd halen de stijl van De Lucia na te bootsen, terwijl het historisch gezien helemaal niet zo gek zou zijn. In de 19e eeuw waren ritmische vrijheden gebruikelijk. We zijn het alleen totaal niet meer gewend.

Wat ook jammer is, niet iedere stem is geschikt voor opname. Een zanger die live geweldig klinkt, kan in een opname tegenvallen, en andersom. Het is best mogelijk dat De Lucia’s stijl met alle ritmische grilligheden beter werkte live dan in een opname. Het is ook heel goed mogelijk dat de nasale kern in de stem van de grote rivale van Callas, Renata Tebaldi, live op het podium vooral haar verstaanbaarheid bevorderde en verder amper opviel, terwijl die nasale scherpte op plaat enigszins storend werkt. De stem van Callas met alle subtiele kleurschakeringen doet het juist goed op plaat.

Renata Tebaldi in O Mio Babbino Caro

Callas’ opnamen zijn dan ook talloze malen beluisterd en bestudeerd, van generatie op generatie. Net als Caruso is zij enorm invloedrijk geweest. Talloze mensen hebben van haar opnamen genoten en zangeressen hebben veel van haar kunnen leren. Ze is een inspiratiebron geweest voor velen. Maar helaas is ook hier niet alleen sprake van louter voordeel. Ook de interpretaties van Callas dreigen tot een norm te worden waar alle andere aan gemeten worden, waardoor experimentele creativiteit minder ruimte krijgt. Neem de rol van Leonora in Verdi’s Il Trovatore, een van Callas’ grootste rollen. Haar interpretatie van de openingsaria Tacea La Notte is prachtig.

Maria Callas in Tacea La Notte uit Il Trovatore (zie album)

Na Callas hebben vele dramatische sopranen deze rol gezongen. Dat zij soms moeite hadden met de hoogste noten, werd voor lief genomen. En dan waagt baroksopraan Simone Kermes de rol te zingen en hoor je dat het ook anders kan. Maar Kermes is geen bekende Leonora geworden, ook al klinkt ze prachtig. Het blijft bij dat ene gewaagde experiment, terwijl niemand weet hoe de originele Leonora in 1853 geklonken heeft.

Simone Kermes in Tacea la Notte uit Il Trovatore (zie album)

De uitvinding van de opname heeft ons dus veel gebracht, maar het kan geen kwaad bewust te zijn van de vervelende bijwerkingen.

(CP)