Retour au début de page

Curiosa klassiek: Alessandro Moreschi, de laatste castraat

Voor een onwetende luisteraar zal het een raadsel zijn. Het zijn oude opnames: veel geruis en gekraak en wat doffe klanken. En de zanger die je hoort, zingt niet geweldig goed. Dus waarom zijn de opnamen van Alessandro Moreschi zo waardevol? Omdat hij uniek was. Want Alessandro Moreschi was een castraat. Hij werd als kind gecastreerd om zijn jongensstem te kunnen behouden. En hij was de laatste van zijn soort in een traditie van 350 jaar oud.

Castraten zijn zangers die als jongen gecastreerd werden om hun hoge stem te behouden. Ze zongen in operatheaters of in paleiskamers voor rijke dames en heren van adel. Maar het meest waren ze te vinden in de kerk. Daar waar het voor vrouwen verboden was om te zingen. En waar dus behoefte was aan hoge zangstemmen. Jongensstemmen klonken te zacht, falsetstemmen (van countertenoren) te onnatuurlijk, vond men.

Philippe Jaroussky, een van de populairste countertenoren van nu, zingt vroeg zeventiende-eeuwse kerkmuziek op deze cd.

De praktijk om jongens te castreren voor de kerkmuziek ontstond in het midden van de zestiende eeuw in Italië. Mensen van nu kunnen zich alleen maar verbazen hoe zo'n barbaarse praktijk kon ontstaan. Een van de verklaringen is te vinden in een verslechterde economie: er waren veel te veel arme mensen. Voor hen vormde het klooster een uitvlucht uit de ellende. De religieuze beleving was in die tijd wellicht ook veel sterker dan in onze verstandelijke samenleving. Castratie werd gezien als een uiterste vorm van het celibaat (een spirituele keuze om te leven zonder seks). Het was het lot van vooral arme jongens die op deze manier financiële zekerheid konden vinden.

Castraten waren voorbestemd voor de muziek en kregen al jong continu muziek- en zanglessen. Al snel ontwikkelden de beste onder hen een onovertroffen techniek. Componisten raakten geïnspireerd. De muziek werd virtuozer en virtuozer. De castraten vonden hun weg van de kerk naar de operatheaters. Van ongeveer 1680 tot 1750 domineerden ze de operawereld. Zij zongen de hoofdrollen, de heldenrollen. Zij waren de sterren en werden in heel Europa (behalve in Frankrijk) geadoreerd door het publiek. Beroemde castraten als Farinelli verdienden ongelooflijk veel geld.

Voor de film Farinelli werden de stemmen van een sopraan en een countertenor gemixt om de stem van een castraat na te bootsen.

Maar eeuwige glorie was maar voor een paar weggelegd. In de loop van de achttiende eeuw ontstond steeds meer kritiek op de praktijk, die officieel altijd onwettig was geweest. De economische situatie verbeterde en mensen ontwikkelden een kritischere houding ten opzichte van religie. Het aantal castraten nam langzaam af, nog voordat Napoleon de praktijk verbood. Rond 1820 waren de castraten uit de opera verdwenen. Hun rol werd overgenomen door alten en mezzosopranen, lage vrouwenstemmen.

In de kerk bleven de castraten langer bestaan, maar ook hier nam hun aantal af. Alessandro Moreschi (1858-1922) was de laatste castraat van de Sixtijnse Kapel, het koor van de paus. Hij kwam in het koor in 1883 op 25-jarige leeftijd. Zo'n twintig jaar later, in 1902 en 1904, werkte hij mee aan twee opnamesessies. De werknemers van The Gramophone Company waren eigenlijk in Rome omdat ze de stem van Paus Leo XIII op wilden nemen. Dat lukte niet, maar ze mochten wel opnamen maken van het koor met Moreschi als solist. Ze waren dus niet speciaal voor de allerlaatste castraat naar Rome gekomen.

Het koor van de Sixtijnse Kapel op deze cd rond Moreschi: de hoogste partij wordt gezongen door jongens, ondersteund door castraten.

De interesse voor castraten groeide pas in de tweede helft van de twintigste eeuw, toen castraten langzamerhand een mythische status kregen. Zij waren de ontwikkelaars en perfecte beheersers van het belcanto, de zangtechniek die vandaag de dag beschouwd wordt als het ideale voorbeeld voor de klassieke zangkunst. Wie de mythe kent, wil de opnamen van Moreschi horen, maar zal helaas ontluisterd worden. Of het nu ligt aan de zenuwen, aan de primitieve opnameomstandigheden (waarbij zangers diep of nog dieper in een hoorn moesten zingen) of aan de middelmatigheid van Moreschi als zanger. Een betoverend mooi stemgeluid is ver te zoeken, evenals de mythische belcantotechniek.

De castraat Alessandro Moreschi zingt Domine salvum fac van Giovanni Aldega.

Bestaat hét belcanto wel? Ook in de achttiende eeuw klaagden critici en gepensioneerde zangers al dat de zangkunst niet meer was zoals het geweest was en dat de moderne componisten niet meer zulke goede muziek schreven. Iedere generatie weer opnieuw. Smaken verschillen, idealen veranderen. En dan wordt het moeilijk om een zangtechniek traditiegetrouw over te leveren van de ene generatie op de andere. Wat Moreschi vol overgave zingt, is geen barokaria maar een lied van een tijdgenoot, Ideale van Tosti.

De castraat Alessandro Moreschi zingt Ideale van Paolo Tosti.

(CP)