De muzikale relatie tussen de Lage landen en Italië heeft door de eeuwen een nogal wisselende handelsbalans getoond. In de 15de en 16de eeuw trokken ‘Nederlanders’ (beter gezegd: inwoners van het Bourgondische rijk) naar Italië, terwijl in later eeuwen de Italianen hierheen trokken om werk te vinden. In Brussel vestigde zich in 1682 een zekere Pietro Antonio Fiocco (ca. 1653-1714). Hij was
… afkomstig uit Venetië en niet alleen goed op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in de Italiaanse stijl, maar ook in de Franse, die hij vooral kende uit de werken van Lully. Dankzij zijn verschillende posities kon Fiocco zijn stempel drukken op het Brusselse muziekleven. In zekere zin ontwikkelde hij zich zelfs tot de godfather daarvan, want hij kreeg verschillende zonen die tot ver in de achttiende eeuw aldaar het muziekleven zouden domineren. Van deze zonen was de jonggestorven Joseph-Hector Fiocco (1703-1741) een van de meest getalenteerde. Van hem worden hier enkele lamentaties uitgevoerd. Het zijn werken die als vanzelf de mengeling van Franse en Italiaanse kenmerken illustreren die typerend was voor de Fiocco’s. Ze heten, conform de Franse traditie, ‘leçons de tenèbre’, zijn gebaseerd op de klaagzangen van Jeremia en werden, alweer naar Frans gebruik, gezongen tijdens de lijdensweek die aan het Paasfeest vooraf gaat. Deze Franse traditie heeft hier echter een uitgesproken Italiaanse invulling gekregen, want qua stijl is de muziek geheel geënt op de stijl van Corelli. Over het algemeen is heel geslaagde liturgische muziek, met zelfs enkele positieve uitschieters, zoals het ‘Matribus suis’ uit de tweede lamentatie voor de donderdag. Ter aanvulling klinken twee blokfluitsonates van vader Fiocco. De uitvoering is behoorlijk goed, al laat de intonatie bij de celli vaak te wensen over. (JvG)meer