Carnaval wordt hoofdzakelijk in Brabant en Limburg gevierd. Liedjes worden ook door lokale carnavalsverenigingen geschreven. Hierin worden plaatselijke actualiteiten verwerkt, soms in het dialect.
Het Limburgse carnaval (vastelaovend) grijpt terug de Duitse Rijnlandse traditie. De muziek is vaak lokaal of regionaal. Brabant is het feest meer Bourgondisch en hoor je vaker après-ski of top-40.
De teksten van carnavalsnummers zijn vaak simpel, zodat het meezinggehalte maximaal is. Zo kan je ongegeneerd en moeiteloos Zak Es Lekker Door van De Deurzakkers of Links Rechts van Snollebollekes meeblèren.
Carnavalsmuziek moet niet te moeilijk zijn. Je moet er goed op kunnen hossen of meedeinen. Daarom wordt deze muziek van met een 6/8e of 3/4e maatsoort geschreven en mag het tempo niet té hoog zijn.
Dweilorkesten (vernoemd naar het dronken over straat ‘dweilen’) spelen tijdens carnaval lokale muziek of georkestreerde versies van hits. Ze bestaan officieel alleen uit blazers en slagwerkers.
In 1968 brengt cabaretier Toon Hermans het uiterst meezingbare Mien Waar Is Mijn Feestneus uit, een instant carnavalsklassieker. Het nummer wordt zelfs een nationale hit en bereikt de eerste plaats in de top 40.