Reger schreef zijn beste orgelwerken in de periode 1899-1902, met de Fantasie en Fuga over BACH en de Koraalfantasieën op.52 als hoogtepunt. Behalve een uiterst creatieve tijd was het ook een tijd van persoonlijke troebelen. In 1898 deed Regers familie vergeefse pogingen om de verloren zoon weer in het gareel te krijgen. In juni echter weet zuster Emma haar broer te bewegen naar het ouderlijk huis
… terug te keren om af te kikken van alcohol en tabak. Enige jaren later kwam het alweer tot een conflict met de (katholieke) familie, omdat Reger een gescheiden protestantse vrouw het hof maakte. Aanvankelijk moest deze Elsa von Bercken weinig van Reger hebben, omdat des mans uitspattingen haar niet onbekend waren. Niettemin werden beiden op 7 december 1902 in de echt verenigd. De uiterst woeste Symfonische Fantasie en Fuga op.57 werd datzelfde jaar in première gebracht door Karl Straube. Het turbulente stuk ontlokte toen al net zulke pathologische bespiegelingen als de Schönberg-premières van rond 1913. Het is echter bekend dat Reger zijn inspiratie niet had ontleend aan Freud of aan de absint, maar aan het Inferno van Dante's Divina Commedia. Tegenover dit meesterwerk staan de veel zwakkere Sieben Orgelstücke op.145 uit 1915-1916. Behalve door benauwend nationalisme worden deze stukken ook ontsierd door ordinaire bladvulling, alsof de oeverloze doorgangspassages gewoon willekeurig aan elkaar zijn geplakt. (HJ)meer