Als een waarzegster haar vroeger een toekomst als wereldberoemde zangeres zou hebben voorspeld, zou Cesaria Evora (1941-2011) haar voor gek hebben verklaard. Uit een muzikale familie kwam ze echter wel, want troubadour B. Leza was haar oom. Geboren en getogen op São Vicente, lukte het Evora al op jonge leeftijd brood op de plank te brengen door in nachtclubs in de havenstad Mindelo te zingen. Maar de handel zakte in, zeker nadat Kaapverdië in 1975 onafhankelijk werd. Musici moesten emigreren of ander werk zoeken. Evora bleef in Kaapverdië om met allerhande baantjes haar familie te onderhouden. Pas in 1985 ging de toen vijfenveertigjarige zangeres weer zingen. Een incidenteel reisje naar Portugal om daar twee nummers op te nemen zou de doorstart betekenen naar een grootse internationale carrière. De in Frankrijk wonende Kaapverdiaanse producer José da Silva ontdekte haar en opende de deur naar een carrière in Europa. Evora's geniale bandleider Paulino Vieira maakte de Kaapverdiaanse muziek toegankelijker voor een internationaal publiek door aan de morna elementen toe te voegen uit de jazz, soul, latin en blues. Evora brak door met het album La Diva Aux Pieds Nus (De Diva Op Blote Voeten, 1988). Evora bezit een warme, doorleefde altstem waarmee ze luisteraars moeiteloos meesleept in een gemoedstoestand van melancholie en heimwee. (SvdP)
Als er één zanger vereenzelvigd mag worden met het Afrikaanse land Angola, dan is het Bonga wel. Toch woonde de zanger een groot deel van zijn leven niet in zijn geboorteland. Op 23-jarige leeftijd vertrok hij naar Portugal om zich daar te richten op zijn sportcarrière. Nog altijd is hij Angolees recordhouder op de 400 meter hardlopen. Daarnaast zong hij, maar de kritische teksten op zijn debuutalbum zorgden ervoor dat Bonga het Portugal van dictator Salazar moest verlaten. Gedurende een aantal jaar woonde hij in Rotterdam. Na de val van Salazar en de onafhankelijkheid van Angola woonde de zanger afwisselend in Lissabon, Luanda en Parijs. Zijn unieke stijl mengt lokale Angolese stijlen als de kizomba en semba met invloeden uit West-Afrika, Brazilië en Portugal.
Zanger, tekstschrijver en multi-instrumentalist Tito Paris (1963-) kwam uit een muzikale familie die woonde in Mindelo (São Vicente). Paris en zijn gitaar waren onafscheidelijke maatjes. Hij speelde ook graag samen met zijn neef Bau, die op zijn beurt later beroemd zou worden op de cavaquinho. De multi-instrumentalist op piano, cavaquinho, drums en elektrische basgitaar deed in de nachtclubs en café's in Mindelo veel ervaring op bij gerenommeerde musici als klarinettist Luis Morais en pianist Chico Serra. Op verzoek van Bana emigreerde Paris op negentienjarige leeftijd naar Lissabon en speelde vier jaar lang basgitaar in Bana's band Voz de Cabo Verde. Hij ontpopte zich tot een veelgevraagde begeleider in Kaapverdiaanse en Portugese kringen. Zijn instrumentale debuutalbum Fidjo Maguado (1985) toonde zijn meesterschap als gitarist. Paris vormde een eigen band en de albums Dança Mi Criola (1994) en Graça de Tchega (1996) maakten hem internationaal bekend. Net als Bana opende ook Paris zijn eigen restaurant-club Enclave. Zijn tournees brachten hem van Oslo tot New York en van Louisiana tot Parijs. Paris heeft een verfijnde sensuele stijl ontwikkeld waarin hij Kaapverdiaanse genres als coladeira en funaná vermengt met salsa, bossa nova, samba, blues en soul. (SvdP)