Toen Richard Strauss Max Reger (1873-1916) eens diens Böcklin-Suite hoorde dirigeren, merkte hij na afloop op: 'Zo Reger, nog een stap verder, en dan ben je in ons kamp.' 'Ja mijn beste Strauss', antwoordde Reger, 'maar die stap ga ik niet doen.' Deze uitwisseling geeft precies de opmerkelijke status aan van de in 1913 voltooide Vier Tondichtungen nach Arnold Böcklin op.128 in het oeuvre van Reger.
Reger was weliswaar een tijdgenoot van Mahler en Strauss, maar hij stond erom bekend dat hij een afkeer had van programmamuziek. Zijn oeuvre omvatte, afgezien van enkele karakterstukken, alleen absolute muziek: suites, concerten, fuga's en dergelijke. Rond zijn veertigste leek Reger echter over te gaan naar het kamp van Strauss en consorten - degenen die programmamuziek schreven, zoals symfonische gedichten. De Böcklin-suite getuigt daarvan: het zijn vier korte orkeststukken gebaseerd op schilderijen van Arnold Böcklin. Het eerste van de vier is eigenlijk het sterkste: 'Vioolspelende heremiet' inspireerde Reger tot een fraai archaïsch aandoend orkestraal klankbeeld, waarin steeds een ingetogen vioolsolo klinkt. Hierna volgt het fraaie 'Spel der golven' en het duistere 'Dodeneiland', dat echter de sinistere dreiging die de titel suggereert niet volledig waarmaakt. En Strauss zou zeker meer gemaakt hebben van het afsluitende 'Bacchanaal' dan het toch wat brave werk dat Reger hier ten toon spreidt. Wel opmerkelijk is de tamelijk doorzichtige orkestratie; iets waar het Reger in zijn eerste orkestwerken nogal eens aan ontbrak. Ter aanvulling klinkt het sfeervolle orkestlied An die Hoffnung op.124 uit 1912 en de ook al bijna programmatisch aandoende 'Romantische Suite' geïnspireerd door Regers lectuur van de poëzie van Eichendorff. Onder leiding van Leon Botstein speelt het London Philharmonic Orchestra deze muziek met zorg. (JvG)meer