Léonin, oftewel Magister Leoninus, is één van de eerste componisten van meerstemmige kerkmuziek. Hij werkte aan de Notre Dame van Parijs in de tweede helft van de 12de eeuw. De belangrijkste bron voor zijn muziek is het Magnus Liber Organi (dat overigens pas in de 13de eeuw is samengesteld), waarin de vroegste Parijse organumtraditie is genoteerd. Een organum is een geestelijk vocaal werk waarin een gregoriaanse melodie (tenor) in lange noten wordt gezongen, waarboven zich één (duplum) of nog een tweede (triplum) stem zich beweegt in lange melismatische lijnen. In het Magnus Liber vinden we tweestemmige organa met de teksten van de belangrijkste liturgische feesten (Kerstmis, Pasen en Pinksteren), gerangschikt naar de volgorde van het kerkelijk jaar. De tweestemmige organa (die waren bedoeld voor de beste zangers!) worden meestal afgewisseld met eenstemmige gregoriaanse gezangen. (RB)
meer
Net als Leoninus is Perotinus één van de eerste componisten van meerstemmige kerkmuziek. Hij is de auteur van enkele van de bekendste polyfone werken uit de 13e eeuw, met name de vierstemmige stukken 'Viderunt omnes' en 'Sederunt principes'. Dit zijn mijlpalen in de westerse muziekgeschiedenis, omdat hier voor het eerst meer dan twee stemmen worden gecombineerd. Ook zijn het werken op een tot dan toe ongehoorde schaal, een moderne uitvoering duurt al snel ruim tien minuten. En het is ook voor moderne oren nog steeds spannend om naar deze werken te luisteren. (TC)
Over het leven en werken van John Dunstable is niet zo veel bekend. Alleen de datum van zijn overlijden is duidelijk beschreven: 1453. Zijn invloed op het muziekleven buiten zijn geboorteland Engeland is groot geweest. De naam Dunstable, ook wel geschreven als Dunstaple, wordt genoemd door de Franse dichter Martin le Franc en de muziektheoreticus Tinctoris. De muziek van componist Guillaume Dufay vertoont veel overeenkomsten met die van Dunstable. Zoals veel van zijn tijdgenoten schreef Dunstable vooral geestelijke werken. Hoewel veel 15e eeuwse werken anoniem zijn gebleven, gaan de onderzoekers er van uit dat hij veel populaire Engelse Carols heeft nagelaten. (LW)
Westminster Abbey is niet alleen de plek waar de Britse vorsten werden gekroond, het is ook de plek waar Engelands grootste cultuurdragers werden bijgezet. Waaronder Henry Purcell, aan wiens laatste rustplaats zelfs een dubbele betekenis kan worden toegekend. De locatie paste niet alleen bij zijn status als componist, maar het was tevens de ruimte waar hij werkte gedurende de regeerperiodes van Charles II en William & Mary. Van Purcells meest geliefde werk, de opera Dido and Aeneas, kent vrijwel iedereen de aangrijpende slotaria: ‘Remember me, but ah! forget my fate.’ Abstracter, maar niet minder indringend, zijn de briljante Fantasia’s (voor gamba’s) die Purcell aan het begin van de jaren 1680 componeerde: kleine, maar bij vlagen gedurfde experimentjes, die hij vaak tot op de dag nauwkeurig dateerde. Toch ontwikkelde Purcell zich vooral als vocaal componist, met talloze odes, ‘welcome songs’, motetten (anthems), liederen voor huiselijk gebruik (zowel religieus als werelds, zowel één- als meerstemmig) en toneelmuziek. (HJ)
Menigeen glipt 's ochtends vroeg zijn bed uit om voor school of werk nog even iets van het Wohltemperierte Klavier te oefenen of een stukje cantate te beluisteren: iedere dag Bach! Vanaf 1723 was hij cantor van de Thomasschule in Leipzig, waarbij hij verantwoordelijkheid droeg voor de muziek in de vier belangrijkste kerken. Deze post was niet alleen muzikaal, maar ook organisatorisch zwaar: zijn meesterlijke Johannes- en
Matthäus-Passion en de vele cantates vroegen niet alleen om muzikale inventiviteit, maar ook om organisatorisch inzicht en een nauwgezette planning. Zijn ervaringen als organist, orkestmusicus en orkestleider in Arnstadt, Mühlhausen, Weimar en Köthen zullen hem hier goed van pas zijn gekomen. De Brandenburgse Concerten, de
Passacaglia in c, de
Toccata en fuga in d en het eerste boek van Das Wohltemperierte Klavier stammen uit Bachs tijd als organist en hofmusicus. Tot de vruchten van zijn Leipziger tijd behoren de Goldbergvariaties, de Hohe Messe, Das musikalisches Opfer en
Die Kunst der Fuge. (HJ)
Gesualdo moest eens weten hoezeer het beeld van hem nog steeds bepaald wordt door zijn beruchte moord op zijn overspelige vrouw en de bij haar aangetroffen bedpartner in oktober 1590. Het verhaal past dan ook moeiteloos bij de extreme muziek die Gesualdo componeerde – en dat had hij zelf ongetwijfeld ook goed door: hij zocht in alles de provocatie doelbewust op. Het oeuvre van Gesualdo is overzichtelijk en tijdens zijn leven vrijwel compleet in druk verschenen: zes boeken met madrigalen, twee bundels ‘Sacrarum cantionum’ en een bundel met responsoriën voor de Goede Week. In de madrigalen volgde Gesualdo de tekst op de voet, en buitte elke mogelijkheid uit, om de tekst in de muziek tot uitdrukking te brengen. Dit heeft geleid tot gefragmenteerde, grillige, complexe en vooral zeer chromatische madrigalen. Gesualdo’s religieuze muziek is vergelijkbaar met zijn madrigalen, maar de chromatiek is minder extreem en de lijnen zijn vloeiender. (TC)
Piano en forte, velen zullen deze muziektermen wel kennen: zacht en hard. De Venetiaanse componist Giovanni Gabrieli gebruikte deze termen voor het eerst in een muziekstuk, rond 1600, in zijn toepasselijk getitelde ‘Sonata pian’ e forte’. Maar Gabrieli is niet alleen hierom bekend: hij was ook nog eens één van de eersten die ‘meerkorige’ muziek schreef, waarbij een vocaal of instrumentaal ensemble in groepen werd verdeeld over de ruimte. Dit moet een spectaculair effect hebben gehad in de gigantische Basiliek van San Marco in Venetië. Met zijn vaak grootse en bedwelmende muziek maakte Gabrieli veel indruk, niet alleen in Venetië maar ook in de rest van Europa, met name in Duitsland. Dit zorgde er voor dat vele componisten hem als docent wilden, waaronder Heinrich Schütz. De twee belangrijkste bundels met Gabrieli’s werk zijn de ‘Sacrae symphoniae’ uit 1597 en de postuum verschenen ‘Canzoni et sonate’ uit 1615. (TC)
Nicolas Lebègue (1631-1702) werd geboren in Laon (Frankrijk) en kreeg waarschijnlijk orgelles van zijn oom, die meesterbespeler van het instrument werd genoemd. In 1661 werd hij betaald voor een muzikale bijdrage in de kathedraal van Troyes. Hij was toen een beroemd organist uit Parijs, maar het is onduidelijk of en in welke kerk hij een vaste post bekleedde. Vanaf 1664 tot aan zijn dood was hij in elk geval organist van de St. Merri en daar kwam in 1678 de verplichting bij om mee te spelen in de hofkapel als organiste du Roi. Tijdens zijn leven was hij een tamelijk succesvol componist, getuige het aantal herdrukken van zijn klaviermuziek. Hij schreef drie Livre’s d’orgue (met daarin onder meer acht suites, een orgelmis en Magnificat-versetten), twee Livre’s de clavecin en motetten voor solozang met begeleiding. Zijn dubbelkorige vespermuziek is verloren gegaan. (RS)
Johann Sebastian Bach mag tegenwoordig dan wel de belangrijkste componist van zijn tijd zijn; in die tijd zelf was Telemann overduidelijk het belangrijkst. Tijdgenoten waren enthousiast over de toegankelijke en kwalitatief hoogstaande muziek van Telemann. Hij deed er bovendien alles aan om bekend te worden: in tegenstelling tot andere componisten liet hij een grote hoeveelheid van zijn muziek uitgeven, om het zo door heel Europa te verspreiden. Er is ook veel meer over Telemanns biografie en persoonlijkheid bekend, omdat hij maar liefst drie autobiografieën produceerde! Het grootste deel van zijn leven woonde Telemann in Hamburg, waar hij een gigantische hoeveelheid cantates maar ook opera’s en kamermuziek componeerde. Bovendien was hij zeer actief als organisator van concerten in de stad. Door zijn omvangrijke oeuvre is het voor de nieuwkomer lastig om te zien waar te beginnen. Voor de vocale muziek is een verzamel-cd met cantates heel geschikt voor een kennismaking; voor zijn instrumentale muziek kan men beginnen bij (een selectie van) zijn Musique de Table. (TC)
Als het aan het calvinisme had gelegen, waren alle orgels met de beeldenstorm uit de kerken verdwenen. Dankzij de stadsbesturen bleven de orgels echter behouden. Sweelinck was dan ook feitelijk een ambtenaar, in dienst van het Amsterdamse stadsbestuur. Als stadsorganist vermaakte hij het publiek dat door de week in de Oude Kerk kwam wandelen. Sweelincks orgel- en klavecimbelmuziek is van uitzonderlijk belang, omdat allerlei internationale invloeden hier met groot meesterschap werden geconsolideerd. Men moet Sweelincks klanken niet beluisteren met de oren waarmee men Bach, Beethoven of Brahms beluistert. Sweelincks instrumentale werken hebben een geheel eigen soort expressie, waarbij niet tonaal, maar 'temporeel' wordt gemoduleerd: de onderhavige toccata's, variaties en fantasieën beginnen vaak gedragen, om daarna gaandeweg in beweging toe te nemen. Met name Sweelincks Fantasieën zijn meesterwerken van dit principe. Neem de beroemde 'Chromatische Fantasie', waaraan ruwweg een driedelige structuur ten grondslag ligt. Het eerste deel behandelt het chromatisch gegeven in hele en halve noten. In de tweede sectie wordt het thema tot een ware 'cantus firmus' verbreed, terwijl de omspelingen nu juist versnellen. In de derde sectie wordt ook het chromatische thema 'versneld', waarna het geheel met een sierlijk buiging wordt afgerond. (HJ)
Dieterich Buxtehude is bij het grote publiek vooral bekend door Johann Sebastian Bachs bewondering voor zijn orgel- en componeerkunsten: hiervoor reisde Bach naar het noord-Duitse Lübeck, om er maar liefst vier maanden te verblijven. Dit feit zegt iets over de kwaliteit van Buxtehude's kunsten, maar ook over de invloed van Bach op de muziekgeschiedenis - niet alleen die na hem, maar ook vóór hem… De muziek van Buxtehude (van oorsprong een Deen!) blijkt echter ruimschoots op eigen benen te kunnen staan. Buxtehude heeft bijna veertig jaar in Lübeck gewoond en gewerkt, en heeft daar in deze tijd grotendeels het muziekleven bepaald. Beroemd werden zijn zelfbedachte en georganiseerde 'Abendmusiken' - muziekuitvoeringen buiten de kerkelijke liturgie om. Van Buxtehude's vocale muziek is het meeste overgeleverd, en hier is dan ook het beste zijn enorme fantasie en creatieve vrijheid te zien. Als organist was Buxtehude's faam wijd verspreid, en als je zijn orgelpreludes beluistert hoor je snel waarom: ook hier is de variatie enorm. Gecombineerd met een ongekende virtuositeit was hiermee zijn roem snel gevestigd. Dan verbaast het ook niet meer, dat Bach hier een flinke reis voor over had! (TC)