Lassus was de duizendpoot van de late Renaissance; bovendien een ongelooflijk productieve. Hij schreef missen, motetten, lamentaties, hymnen, madrigalen, chansons, Duitse liederen en nog meer. Het was bovendien snel duidelijk dat de jonge Lassus uitzonderlijk getalenteerd was. Al op zijn twaalfde werd hij van zuidwest België naar Italië gestuurd, om daar carrière te maken. Bijna vijftien jaar reisde hij rond voordat hij zich in München vestigde. Daar bleef hij bijna veertig jaar, tot aan zijn dood. Zijn enorme talent en werklust maakten hem al snel beroemd, zowel in Duitsland als daarbuiten – hij kreeg bijnamen als ‘le divin Orlande’. Ook zijn sociale status groeide snel, zowel bij koningen en keizers als bij de paus, die hem tot Ridder bevorderde. In zijn muziek was Lassus zeer veelzijdig, zowel wat betreft genre als stijl. Van de vroege, speelse madrigalen tot de indrukwekkende ‘Lagrime di San Pietro’ (vlak voor zijn dood geschreven) en de religieuze werken: overal voelde hij zich als een vis in het water. Het is dan ook niet voor niets dat hij tot op de dag van vandaag gezien wordt als één van de grote componisten van zijn tijd. (TC)
Gesualdo moest eens weten hoezeer het beeld van hem nog steeds bepaald wordt door zijn beruchte moord op zijn overspelige vrouw en de bij haar aangetroffen bedpartner in oktober 1590. Het verhaal past dan ook moeiteloos bij de extreme muziek die Gesualdo componeerde – en dat had hij zelf ongetwijfeld ook goed door: hij zocht in alles de provocatie doelbewust op. Het oeuvre van Gesualdo is overzichtelijk en tijdens zijn leven vrijwel compleet in druk verschenen: zes boeken met madrigalen, twee bundels ‘Sacrarum cantionum’ en een bundel met responsoriën voor de Goede Week. In de madrigalen volgde Gesualdo de tekst op de voet, en buitte elke mogelijkheid uit, om de tekst in de muziek tot uitdrukking te brengen. Dit heeft geleid tot gefragmenteerde, grillige, complexe en vooral zeer chromatische madrigalen. Gesualdo’s religieuze muziek is vergelijkbaar met zijn madrigalen, maar de chromatiek is minder extreem en de lijnen zijn vloeiender. (TC)
Schütz is precies honderd jaar vóór Johann Sebastian Bach geboren, en net als Bach was hij zeer breed ontwikkeld, en componeerde in de meest uiteenlopende stijlen. In tegenstelling tot Bach kwam Schütz echter bepaald niet uit een muzikaal nest, en zijn ouders zetten hem dan ook onder druk om ook een 'fatsoenlijk vak' te leren. Toen hij in 1609 de kans kreeg om bij Giovanni Gabrieli te studeren, pakte hij deze echter met beide handen aan. Na enige omwegen kwam Schütz in Dresden terecht, waar hij het grootste deel van zijn leven zou blijven. Schütz werd maar liefst 87 jaar oud, uniek voor die tijd. Treurig hieraan was dat hij zowel zijn vrouw als zijn twee dochters overleefde. De (bijna altijd vocale) muziek van Schütz is typerend voor zijn tijd: centraal staat de betekenis van de tekst en de vormgeving hiervan in de muziek. In zijn lange leven heeft Schütz ongeveer 500 werken gecomponeerd. Vermeldenswaard zijn de jeugdige madrigalen, de Symphoniae Sacrae, de Musikalische Exequien, de Weihnachtshistorie en zijn late passies. Tot slot bevatten de Kleine geistliche Konzerte vele pareltjes – en Schütz sloot zijn leven af met een indrukwekkende zetting van zijn lievelingspsalm 119. (TC)
Adrian Willaert is te zien als een soort scharnierpunt naar de muziek van de late Renaissance en vroege Barok. Geboren in Rumbeke, ging hij snel na zijn opleiding naar Italië. Daar werkte hij kort in Ferrara, om zich vervolgens te vestigen in Venetië, waar hij tot zijn dood voor de grote San Marco Basiliek zou blijven werken – een periode van ruim 34 jaar. Naast zijn activiteiten als musicus en componist gaf hij ook les aan een unieke groep van getalenteerde studenten, onder wie Cipriano de Rore en Costanzo Porta. Centraal in Willaerts oeuvre staan de motetten, vooral die uit de invloedrijke ‘Musica nova’ bundel, uitgegeven in 1559. Enkele jaren daarvoor baarde hij al opzien met meerstemmige composities voor de getijden (zoals vespers), waarin ook hymnen voor het hele kerkelijk jaar te vinden waren. Deze aandacht voor de getijden is opmerkelijk in een tijd waarin componisten zich vooral op muziek voor de mis richtten. Willaert speelde ook een doorslaggevende rol in het ontstaan van het instrumentale ricercare, en was bovendien een belangrijke voorloper voor de meerkorige muziek in Venetië. (TC)
Met Nicolaas Gombert belanden we stevig in de zestiende eeuw. Gombert, wellicht in La Gorgue geboren (op de huidige Frans-Belgische grens), was misschien een leerling van Josquin, hoewel je dat aan zijn stijl niet zou horen. Waar Josquin naar steeds doorzichtiger structuren en verstaanbaarder teksten streefde, liet Gombert muzikale frasen juist meer en meer in elkaar overgaan, met tekstdeclamatie op de achtergrond. Gecombineerd met zijn voorliefde voor lage stemmen doet zijn stijl zo enigszins aan die van Ockeghem denken. Wat Gombert wel deelde met zijn tijdgenoten was de enorme aandacht voor imitatie. Hij was zelfs degene die dit principe het meest consequent doorvoerde: het wemelt van de imitatie tussen de stemmen in zijn werk. Al deze kenmerken geven Gomberts muziek een nogal gesloten maar fascinerend karakter. Gombert was een man van het motet, waarvan hij er ruim 160 schreef, de meeste op Bijbelse (hoewel vaak niet-liturgische) teksten. Daarnaast kennen we tien missen van zijn hand, en acht Magnificat-zettingen, die worden gezien als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Gomberts wereldlijke muziek - er zijn meer dan zeventig chansons bekend – benadrukt nog eens Gomberts handelsmerk, ver doorgevoerde imitatie. Deze stilistische eenheid van zijn werk zorgde voor veel navolging, tijdens en kort na zijn leven. (TC)
Dat Josquin Desprez een van de invloedrijkste componisten uit de Renaissance zou worden, is mede te danken aan de loftuitingen waarmee de hervormer Martin Luther hem overspoelde. Luther vond Josquins muziek een voorbeeld van hoe je teksten in muziek kon uitdrukken. En als je motetten van Josquin beluistert, begrijp je direct wat Luther bedoelt: ook nu nog is Josquins muziek bijzonder aansprekend en aangrijpend. Dankzij Luthers reclame werd Josquin na zijn dood een echte held in de Duitse 16e eeuw. Deze populariteit zorgde er zelfs voor dat uitgevers regelmatig muziek uitbrachten die zogenaamd door Josquin geschreven zou zijn, zodat het goed zou verkopen! Nadeel van deze praktijken is, dat het tegenwoordig een wetenschap apart is om uit te vogelen welke stukken nu echt van Josquins hand zijn… Zijn authentieke werken munten echter uit in helderheid, vindingrijkheid en diepzinnigheid. Enkele hoogtepunten zijn de motetten ‘Miserere mei’, ‘Stabat Mater’, het beroemde ‘Ave Maria’, ‘Ut Phoebi Radiis’, de klaagzang na Ockeghems overlijden (de ‘deploration’) en de Missa Gaudeamus en de twee ‘L’homme arme’ missen. (TC)