De Victoria werd, als zevende van elf kinderen, in Madrid geboren. Als koorknaap kreeg hij zijn eerste muzieklessen, en na zijn stembreuk werd hij naar Rome gestuurd. Daar leerde hij ongetwijfeld de grote Palestrina kennen, misschien zelfs als docent. Tot 1587 had hij vervolgens een zeer succesvolle carrière als musicus en componist, tot hij de rust opzocht en in dienst van een klooster ging werken. De arbeidsvoorwaarden waren daar uitermate gunstig: De Victoria had een bediende, de maaltijden werden verzorgd en per jaar had hij een maand vakantie! Deze omstandigheden zorgden er voor dat De Victoria zich niet meer liet verleiden tot functies elders. Als componist richtte De Victoria zich volledig op de Latijnse liturgie: hij schreef vele missen, Magnificats en motetten. Zijn sombere muziek is vooralsnog het populairst gebleken, zoals het Requiem en het prachtige officie voor de Goede Week. Hierdoor is wel een wat vertekend beeld ontstaan van De Victoria als een soort sombere romanticus, maar hij schijnt bepaald geen tobber te zijn geweest. Als je iets verder luistert, hoor je ook goed de muzikale vreugde in zijn werk. (TC)
meer
Guillaume de Machaut is één van de eerste componisten die zich bewust was van zijn eigen belang in de muziekgeschiedenis: aan het einde van zijn leven verzamelde hij zijn complete werk in een groot boek. Netjes geordend bevat dit bewaard gebleven handschrift naast al zijn composities ook 15 lange verhalende gedichten en ruim 250 lyrische gedichten. Machaut was niet alleen veelzijdig, maar ook uniek omdat hij commentaren bij zijn eigen werk schreef. Het bekendst is wel zijn ‘Messe de Nostre Dame’, de eerste mis die als één geheel is gecomponeerd. Verder heeft Machaut vooral wereldlijke muziek geschreven, in alle genres die toen gebruikelijk waren, zoals het chanson en de virelai. Zijn veelzijdigheid zorgde ervoor dat hij zich in zijn eigen tijd al een grote faam had verworven. Deze faam heeft zich voortgezet tot in onze tijd: Machaut wordt nog steeds gezien als een van de belangrijkste componisten in de Westerse muziekgeschiedenis. En als je zijn muziek beluistert is dat ook wel begrijpelijk. Een goed begin is de genoemde mis, en de motetten. (TC)
Over het leven en werken van John Dunstable is niet zo veel bekend. Alleen de datum van zijn overlijden is duidelijk beschreven: 1453. Zijn invloed op het muziekleven buiten zijn geboorteland Engeland is groot geweest. De naam Dunstable, ook wel geschreven als Dunstaple, wordt genoemd door de Franse dichter Martin le Franc en de muziektheoreticus Tinctoris. De muziek van componist Guillaume Dufay vertoont veel overeenkomsten met die van Dunstable. Zoals veel van zijn tijdgenoten schreef Dunstable vooral geestelijke werken. Hoewel veel 15e eeuwse werken anoniem zijn gebleven, gaan de onderzoekers er van uit dat hij veel populaire Engelse Carols heeft nagelaten. (LW)
Wie de naam Palestrina hoort, denkt al snel aan streng, degelijk contrapunt en saai muziekonderwijs. En dit is niet nieuw: al vóór zijn dood werd het beeld van Palestrina steeds legendarischer. Zijn oeuvre dwingt dan ook wel respect af, met ruim honderd missen, driehonderd motetten en nog vele andere, meestal religieuze werken. En dat alles in een vlekkeloze beheersing van de compositietechnieken van zijn Frans-Vlaamse voorgangers. Naast de kwantiteit en kwaliteit van zijn oeuvre heeft ook Palestrina’s rol bij het Concilie van Trente bijgedragen aan zijn imago. Dit concilie wilde de katholieke kerkmuziek hervormen: alle overdadige en wereldlijke elementen moesten verdwijnen en de tekst moest - verstaanbaar - op de voorgrond staan. Bij luistersessies om de verstaanbaarheid te testen klonk wellicht Palestrina’s ‘Missa Papae Marcelli’, maar dat is lang niet zeker, om nog maar te zwijgen over de mythe van Palestrina als ‘redder van de kerkmuziek’. Hoe het ook zij: Palestrina was de centrale componist in het Rome van de zestiende eeuw, en zijn statuur heeft tot op de dag van vandaag voortgeduurd, ook al wordt hem wel eens ‘saaiheid’ of ‘stoffigheid’ verweten. Maar iedereen die een duik in zijn enorme oeuvre waagt, merkt al snel dat ook dit een mythe is. (TC)
Sinds zijn dood is Dufay vrijwel steeds beschouwd als één van de belangrijkste componisten uit de vijftiende eeuw. In zijn leven als componist en zanger heeft Dufay, zoals zo velen in zijn tijd, flink door Europa gereisd, hoewel hij de meeste jaren doorbracht in Kamerijk/Cambrai, in noord-Frankrijk. Al vroeg bleek Dufay een getalenteerde musicus en veelbelovende componist: al op zijn veertiende kreeg hij de nodige ondersteuning, en dure kado’s, van de plaatselijke Kathedraal. Hij zou nooit een universitaire opleiding doen, maar wist wel goede posities binnen de Kerk te bemachtigen, zodat hij zich doorgaans in de betere kringen kon begeven. Dufay componeerde in alle belangrijke genres van zijn tijd, van grootse motetten en intieme chansons tot liturgische muziek. Dufay’s stijl is verbazend consistent, en er zijn weinig grote veranderingen in zijn composities te bemerken. De enige ontwikkeling die te ontwaren is, is dat hij in zijn jongere jaren wat kortere en ritmisch markante melodieën schreef, en later in zijn leven steeds vloeiender en mildere muzikale lijnen gebruikte. Zijn motetten en de Missa Se la face ay pale werden het bekendst – en nog steeds de moeite waard. (TC)
Gesualdo moest eens weten hoezeer het beeld van hem nog steeds bepaald wordt door zijn beruchte moord op zijn overspelige vrouw en de bij haar aangetroffen bedpartner in oktober 1590. Het verhaal past dan ook moeiteloos bij de extreme muziek die Gesualdo componeerde – en dat had hij zelf ongetwijfeld ook goed door: hij zocht in alles de provocatie doelbewust op. Het oeuvre van Gesualdo is overzichtelijk en tijdens zijn leven vrijwel compleet in druk verschenen: zes boeken met madrigalen, twee bundels ‘Sacrarum cantionum’ en een bundel met responsoriën voor de Goede Week. In de madrigalen volgde Gesualdo de tekst op de voet, en buitte elke mogelijkheid uit, om de tekst in de muziek tot uitdrukking te brengen. Dit heeft geleid tot gefragmenteerde, grillige, complexe en vooral zeer chromatische madrigalen. Gesualdo’s religieuze muziek is vergelijkbaar met zijn madrigalen, maar de chromatiek is minder extreem en de lijnen zijn vloeiender. (TC)
Met Nicolaas Gombert belanden we stevig in de zestiende eeuw. Gombert, wellicht in La Gorgue geboren (op de huidige Frans-Belgische grens), was misschien een leerling van Josquin, hoewel je dat aan zijn stijl niet zou horen. Waar Josquin naar steeds doorzichtiger structuren en verstaanbaarder teksten streefde, liet Gombert muzikale frasen juist meer en meer in elkaar overgaan, met tekstdeclamatie op de achtergrond. Gecombineerd met zijn voorliefde voor lage stemmen doet zijn stijl zo enigszins aan die van Ockeghem denken. Wat Gombert wel deelde met zijn tijdgenoten was de enorme aandacht voor imitatie. Hij was zelfs degene die dit principe het meest consequent doorvoerde: het wemelt van de imitatie tussen de stemmen in zijn werk. Al deze kenmerken geven Gomberts muziek een nogal gesloten maar fascinerend karakter. Gombert was een man van het motet, waarvan hij er ruim 160 schreef, de meeste op Bijbelse (hoewel vaak niet-liturgische) teksten. Daarnaast kennen we tien missen van zijn hand, en acht Magnificat-zettingen, die worden gezien als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Gomberts wereldlijke muziek - er zijn meer dan zeventig chansons bekend – benadrukt nog eens Gomberts handelsmerk, ver doorgevoerde imitatie. Deze stilistische eenheid van zijn werk zorgde voor veel navolging, tijdens en kort na zijn leven. (TC)
Jacob Obrecht zorgde mede voor de goede naam van de Nederlanden in de Renaissance. Obrecht werkte in Bergen op Zoom, Cambrai, Brugge, Antwerpen en uiteindelijk kort in Ferrara, Italië. In zijn vroege werken werd Obrecht sterk beïnvloed door zijn voorgangers, vooral Antoine Busnois en Ockeghem. Zijn werken werden snel grootser, energiek en voortdrijvend. Op een gegeven moment werd zijn muziek echter rustiger en steviger. De periode tussen 1485 en 1491 was een productieve periode: Obrecht schreef vele missen en motetten in een steeds volwassener én gevarieerdere stijl. De volgende periode was er één met een duidelijk nieuwe stijl: Obrechts muziek werd een stuk doorzichtiger. Het ging Obrecht nu minder om een aangename klank en meer om een structuur die goed te volgen is. In de laatste jaren van zijn leven componeerde Obrecht vooral motetten. (TC)
Dat Josquin Desprez een van de invloedrijkste componisten uit de Renaissance zou worden, is mede te danken aan de loftuitingen waarmee de hervormer Martin Luther hem overspoelde. Luther vond Josquins muziek een voorbeeld van hoe je teksten in muziek kon uitdrukken. En als je motetten van Josquin beluistert, begrijp je direct wat Luther bedoelt: ook nu nog is Josquins muziek bijzonder aansprekend en aangrijpend. Dankzij Luthers reclame werd Josquin na zijn dood een echte held in de Duitse 16e eeuw. Deze populariteit zorgde er zelfs voor dat uitgevers regelmatig muziek uitbrachten die zogenaamd door Josquin geschreven zou zijn, zodat het goed zou verkopen! Nadeel van deze praktijken is, dat het tegenwoordig een wetenschap apart is om uit te vogelen welke stukken nu echt van Josquins hand zijn… Zijn authentieke werken munten echter uit in helderheid, vindingrijkheid en diepzinnigheid. Enkele hoogtepunten zijn de motetten ‘Miserere mei’, ‘Stabat Mater’, het beroemde ‘Ave Maria’, ‘Ut Phoebi Radiis’, de klaagzang na Ockeghems overlijden (de ‘deploration’) en de Missa Gaudeamus en de twee ‘L’homme arme’ missen. (TC)