Jean Sibelius was de componist die Finland een eigen geluid gaf, toen deze natie zich aan het begin van de vorige eeuw ontworstelde aan de greep van Rusland. Sibelius schreef een aantal indrukwekkende symfonische gedichten – o.a. Finlandia, Lemminkäinen-suite, Oceaniden, Tapiola - waarbij hij inspiratie ontleende aan de Kalevala, het Finse nationale epos. Minstens zo origineel was hij als symfonicus: zijn zeven symfonieën zijn evenzovele antwoorden op de vraag hoe het genre na de dood van Tsjaikovski moest worden voortgezet.
meer
Naast Schönberg (1874-1951) en Stravinski (1882-1971) was Béla Bartók een derde belangrijke vernieuwer van de Europese kunstmuziek aan het begin van de twintigste eeuw. Ook hij zocht een weg uit de rond 1900 in een impasse geraakte tonale muziek en vond die in de volksmuziek. Aanvankelijk knoopte hij met zijn symfonisch gedicht Kossuth (1903) aan bij de nationalistische muziektraditie van Liszt, maar vond met de herontdekking van de Hongaarse boerenmuziek zijn eigen stem. Samen met Zoltán Kodály was hij één van de eersten die resultaten van folkloristisch onderzoek toepaste in eigen composities. Groot verschil met componisten uit de negentiende eeuw was dat Bartók folklore niet aanpaste aan het tonale systeem, maar uit volksmuziek zijn eigen muzikale idioom opbouwde. Hierdoor was zijn componeerstijl flexibel ten aanzien van andere gelijktijdige muzikale trends, zonder zijn eigen uitgangspunten geweld aan te doen. Zo naderde hij met de twee Vioolsonates (1921-22) het vrije expressionisme van Schönberg. Vanaf 1926 worden neoclassicistische tendensen à la Stravinski hoorbaar. Niet alleen interesseerde Bartók zich voor Hongaarse volksmuziek, maar kon muzikale folklore van de gehele Balkan, Turkije en Noord-Afrika op zijn warme belangstelling rekenen. (JWvR)
Igor Stravinski is de Picasso van de klassieke muziek: zoals de Spaanse kubist de wetten van perspectief en anatomie op zijn kop zette, zo plakte en knipte de kleine Rus zijn muziek aan elkaar alsof het een filmmontage betrof. Als een muzikale ekster jatte hij muzikale stijlen uit heden en verleden (De Machaut, Bach, Pergolesi, Tsjaikovsky, Webern, Russisch orthodoxe kerkmuziek, ragtime, tango). Met groot gevoel voor understatement werden deze stijlen zodanig gedemonteerd en geherstructureerd dat ze onmiskenbaar als Stravinski klonken. Stravinski brak in Parijs door met de balletten L'Oiseau de Feu, Pétrouchka en Le Sacre du Printemps. De première van het laatst genoemde ballet (1913) behoort tot de meest gedenkwaardige schandalen uit de muziekgeschiedenis. Met de rituele kracht van Les Noces (1914-1923) en de sardonische ironie van Histoire du Soldat (1918) ontwikkelde Stravinski een moderne, antiromantische stijl, die van grote invloed is geweest op Nederlandse componisten als Louis Andriessen, Otto Ketting, Klaas de Vries en Daan Manneke. (HJ)
Voor de een was hij een collaborateur, voor de ander het artistieke geweten tijdens de stalinistische terreur: ondanks zijn traditionele en makkelijk in het gehoor liggende stijl weten we nog steeds niet wie hij eigenlijk was. In 1936 kwam Sjostakovitsj in conflict met Stalin zelve vanwege de al te gewaagde opera Lady Macbeth van Mtsensk. Noodgedwongen besloot de componist zich te conformeren aan het regime: zijn Vijfde Symfonie van het jaar daarop droeg als ondertitel: 'De reactie van een Sovjetartiest op gerechtvaardige kritiek'. Om de arbeider cultureel te verheffen ontwikkelde Sjostakovitsj een eenvoudige stijl; tegelijkertijd wist hij met dit toegankelijke materiaal enorm geladen spanningsbogen te creëren. Ogenschijnlijk voegde de componist zich dus naar de wensen van de macht, maar tegelijkertijd is er maar weinig muziek die het lijden van het Russische volk op zo'n indringende wijze heeft weten te peilen. (HJ)
Arnold Schönberg is een van de belangrijkste componisten van de 20e eeuw, maar waarschijnlijk ook de minst beluisterde. Opvallend is dat Schönberg volledig autodidact was, terwijl hij het ook was die definitief afscheid nam van de tonale muziek en begon te componeren met de zogenaamde twaalftoontechniek. (In een melodie moeten alle twaalf tonen van de toonladder voorkomen, voordat er eentje herhaald wordt.) De worsteling die hij hiervoor doormaakte is duidelijk te horen: zijn muziek is veelal gespannen, hectisch en intens - en dan ook niet bepaald toegankelijk. Schönberg zelf hoopte dat men ooit zijn twaalftoons-reeksen wel op straat zou fluiten, maar het is misschien maar goed dat hij nooit heeft meegemaakt hoe het zijn muziek werkelijk verging. Het meest beluisterd zijn wel zijn strijksextet 'Verklärte Nacht', de vijf orkeststukken op.16 en de opera 'Moses und Aron'. De ontwikkeling van Schönbergs muziek is het beste te horen in zijn vijf strijkkwartetten. (TC)
Samen met Arnold Schönberg en Alban Berg heeft Webern de basis gelegd voor een groot deel van de 20e-eeuwse muziek. Hij deed dat echter op een compleet eigen manier. Waar Berg nog een echte romanticus en Schönberg een echte expressionist was, ging Webern opvallend nieuwe wegen bewandelen. Natuurlijk was zijn muziek even atonaal als die van zijn vakgenoten, maar hij keerde zich op nog veel meer manieren af van de klassiek-romantische traditie. Zijn stukken zijn doorgaans kort, klein bezet en vooral erg leeg. Webern is dé man van de miniaturen geworden, en zijn Variaties voor piano op.27 zijn wellicht de beroemdste voorbeelden. In zijn rigide muziek is hij bovendien sterk beïnvloed door middeleeuwse muziek - iets waarin hij componisten als Arvo Pärt voorging. Maar Weberns muziek is niet zo warm als die van Pärt, maar een stuk koeler en afstandelijker. Webern creeërt een werkelijk eigen en nieuw muzikaal universum, waardoor zijn muziek ook nu nog steeds spannend klinkt. (TC)
De muziek van Olivier Messiaen is een combinatie van vroom katholicisme, extravagante verbeelding en liefde voor de natuur. Aanvankelijk maakte hij naam met grootschalige cycli (L'Ascension, La Nativité du Seigneur, Les Corps Glorieux, Quatuor pour la fin du temps, Vingt Regards sur l'Enfant-Jésus, Turangalîla-Symfonie) en breedsprakige titels ('Transport de joie d'une âme devant la gloire du Christ qui est la sienne', om een bescheiden voorbeeld te noemen). Bij verschillende gelegenheden lichtte Messiaen zijn bedoelingen toe, waarbij theologie, symboliek, kleur, modi en ritmiek de revue passeerden. Ironisch genoeg wist deze kleurrijke figuur eveneens zijn stempel te drukken op de niet zo kleurrijke avant-garde van de jaren 1950. Met zijn 'Mode de valeurs et d'intensités' (deel 4 van de Quatre études de rythme) wees Messiaen het pad aan dat zijn leerlingen Stockhausen en Boulez verder zou volgen. Veel kenmerkender voor Messiaens eigen ontwikkeling is de integratie van de vogelzang, die hij, gewapend met schetsboek en bandrecorder, opnam in de vrije natuur. Het hoogtepunt van Messiaens oeuvre is, hoe zou het ook anders, de opera Saint François d'Assise. In dit kolossale werk van meer dan vier uur is de langste scène ingeruimd voor een gigantisch vogelkoor, met soorten van Umbrië (het thuisland van de heilige) tot Nieuw Caledonië. (HJ)
De honderdste verjaardag van Elliott Carter op 11 december 2008 zal wereldwijd tot de nodige concerten leiden (o.a. een driedaagse in Amsterdam). Het is maar de vraag of hij hiermee alsnog geliefd zal worden bij een breed publiek. Het maakt ook niet uit: in meer dan één opzicht heeft deze modernist van de oude stempel de tijd aan zijn kant. Hij vond zijn eigen stijl pas vanaf eind jaren ’40 in werken als de Sonate voor cello en piano en het Eerste Strijkkwartet: composities waarin de verschillende instrumenten vaak onafhankelijk van elkaar verschillende tijdspaden lijken te bewandelen. Het was het begin van een oeuvre dat schatplichtig was aan zowel het Europa van Schönberg, Debussy en Stravinski als aan het Amerikaanse modernisme van Ives, Varèse en Nancarrow. (HJ)
György Ligeti geldt als één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de na-oorlogse avant-garde, naast Pierre Boulez, Karlheinz Stockhausen, Luciano Berio en Iannis Xenakis. Hoewel de science-fiction-klassieker 2001: A Space Odyssey vooral de bekendheid van Strauss' Also sprach Zarathustra heeft bevorderd, is de meest indrukwekkende muziek van de film toch afkomstig van Ligeti (Atmosphères, Lux aeterna en het Requiem). Ligeti's sombere klanken konden ook voor vrolijker zaken worden aangewend: in zijn obscene en doodsverachtende opera 'Le Grand Macabre' zou hij op hilarische wijze de spot drijven met de griezeleffecten van de experimentele muziek. Ligeti's maniakale experimenten overschreden vaak de menselijke maat (denk aan de extreem virtuoze Etudes voor piano). Misschien was zijn meest consequente stuk wel de louter mechanische Poème Symphonique voor 100 langs elkaar heen tikkende metronooms. Naar verluidt werd de in Hilversum gemaakte opname van de première (1963) meteen in het archief weggestopt met de aantekening: verboden uit te zenden! (HJ)
Pierre Boulez is één van de componisten die na de Tweede Wereldoorlog radicaal met een schone lei wilden beginnen: de hele klassieke traditie moest overboord. En dan ging het niet alleen om de tonaliteit (het ‘normaal’ gebruiken van akkoorden), maar ook om de klassieke of dramatische vorm. De twaalf tonen van het octaaf werden, in navolging van Schoenberg en Webern, bepalend voor toonhoogte, maar ook voor toonduur, klankkleur en luidheid. Boulez gaf met zijn ‘Structures’ meteen maar het meest extreme visitekaartje van het zogenaamde serialisme af. Hierna kon het alleen nog maar soepeler worden, en dat zag Boulez ook, door snel met het meesterwerk ‘Le marteau sans maitre’ te komen. Desondanks blijft ook dit werk vrij ontoegankelijk, hoe fascinerend ook. In zijn orkestmuziek laat Boulez zijn Franse gezicht zien: hier domineren sprankelende en geraffineerd gecomponeerde klankwolken. Aanraders zijn 'Rituel' en 'Pli selon pli'. Naast componist is Boulez ook beroemd geworden als dirigent. (TC)
Karlheinz Stockhausen is een van de belangrijkste componisten van na 1945. Zijn jeugdig élan en enthousiasme (tot op late leeftijd), zijn scherpzinnigheid, vernieuwingsdrang, spiritualiteit en muzikaliteit hebben er voor gezorgd dat hij een unieke rol speelt in de muziek van de 20e eeuw. Zijn eerste lessen kreeg hij van Frank Martin, en vanaf 1951 raakte hij bevriend met vele jonge componisten zoals Pierre Boulez. Stockhausen profileerde zich als een pionier van de elektronische muziek en van de zogenaamde "seriële" compositiewijze. Van individuele klanken en toonhoogtes tot toonduren en grote structuren, alles in een stuk werd tot in detail bepaald. Hoogtepunt is 'Gruppen' (1957) voor drie orkesten. Vanaf 1977 richtte Stockhausen zich volledig op zijn mega opera-cyclus, 'Licht' (bestaande uit 7 lange opera's), in 2004 voltooid. Kenmerkend voor Stockhausens aanpak en stijl is zijn ambitie, de systematiek en klankrijkdom, het experiment en de elektronica. (TC)