Oorspronkelijk de van generatie op generatie overgedragen volkseigen of regionale muziek, bestaande uit verhalende liedjes voor elke gemoedstoestand en gelegenheid: liefde, blijdschap, verdriet, bruiloft, werk, overspel, ziekte, dood, enzovoorts. Kent daardoor zeer veel uiteenlopende gezichten, al worden in het Westen meestal de Noord-Amerikaanse en Engelse variant bedoeld. De scheidslijnen met blues, country en singer/songwriters is vaak dun. Folkliedjes zijn vaak zo oud dat de oorspronkelijke componist onbekend is. In de jaren dertig speelden Alan Lomax en Harry Smith een belangrijke rol bij het conserveren van Amerikaanse folksongs. Zij trokken naar het platteland om daar de oude volksliedjes op te nemen. In de jaren zestig leefde folk weer op aan de hand van een jonge, naoorlogse generatie. Popgenres die gebruik maken van folkinvloeden zijn americana, folkrock en folkmetal. De avontuurlijke combinatie van folk met alternatieve pop die na 2000 opkomt wordt ‘freakfolk’ genoemd.
Historisch gezien bevinden Bachs Matthäuspassion en Hohe Messe zich precies op de grens tussen ouderwetse dienstbaarheid en moderne vrijheid van expressie. Na Bach zou de religieuze muziek zich alleen maar verder verwijderen van het kerkelijke terrein. Het glorieuze verleden van Obrecht, Ockeghem, Josquin en Palestrina versteende tot een onderwijsmethode: het zogeheten Palestrina contrapunt. Ironisch genoeg werd de beste religieuze muziek na Bach gecomponeerd door zeer wereldse componisten: Mozart, Beethoven, Berlioz, Wagner, Verdi, Brahms, Scriabin, Fauré, Rachmaninov, Vaughan Williams... De 20ste eeuw liet soms een kentering zien: Schönberg, Stravinsky en Messiaen lieten zich inspireren door respectievelijk het Jodendom, de Russische orthodoxie en het katholicisme. De algehele ontkerkelijking is echter onomkeerbaar. Zelfs de vrome klanken van Pärt, Gorecki en Tavener roepen eerder associaties op minimalistisch design dan met traditionele vroomheid.