Marius Flothuis werd op 30 oktober 1914 geboren in Amsterdam. Hij was van grote betekenis voor het Nederlandse muziekleven, o.a. als componist, musicoloog en artistiek leider van het Concertgebouworkest. In Mozart bewonderde hij diens helderheid en evenwicht. Het waren kwaliteiten die Flothuis nastreefde in zowel zijn proza als in zijn composities. Als componist bedeelde Flothuis een genre met meestal maar één bijdrage. Vaak vormden muzikale vrienden de aanleiding voor een muziekstuk. Zo schreef hij Pour le Tombeau d’Orphée voor harpiste Phia Berghout, en To an Old Love voor de fameuze alt Kathleen Ferrier. Tot de hoogtepunten behoort Hymnus, naar het gedicht An die Sonne van Ingeborg Bachmann.
Ton de Leeuw is na Sweelinck misschien wel de meest invloedrijke Nederlandse componist geweest. Naast componist was hij ook een creatief denker, docent en schrijver met een weidse blik op de wereld. De Leeuw studeerde compositie bij Henk Badings en Olivier Messiaen. Hoewel hij het serialisme en de elektronische muziek in Nederland introduceerde, raakte De Leeuw door zijn studie etnomusicologie bij Jaap Kunst al snel hevig geïnteresseerd in muziek uit buiten-Europese culturen zoals blijkt uit zijn Drie Afrikaanse Studies (1954) en Mouvements Retrogrades (1957). Vooral zijn reizen naar India en Japan in de zestiger jaren waren bepalend voor zijn ontwikkeling als componist. Hij kwam tot de ontdekking dat men in het westen een belangrijke kernwaarde van de muziek was kwijtgeraakt: een ethische vorm van musiceren en luisteren. De Leeuw streefde naar een evenwicht tussen westerse compositietechniek en oosterse filosofie. Een evenwicht dat hij vond door grondig gebruik te maken van modaliteit, een van de bronnen van zowel westerse als oosterse muziektradities. In werken als Résonances (1985), Les Adieux (1988) en Three Shakespeare Songs (1995) komt De Leeuws compositietechniek en dito houding tot volle bloei. Van zijn talloze leerlingen zijn Joep Straesser, Tristan Keuris, Guus Janssen en Daan Manneke de belangrijkste. (JWvR)
Sinds zijn definitieve doorbraak als componist met Sinfonia (1974) is Tristan Keuris altijd een buitenbeentje gebleven in het Nederlandse muziekleven. ‘Ik hoor niet tot een groep, en ook niet tot een generatie’, zei hij eens. Als student van Ton de Leeuw maakte hij zich aanvankelijk de toen geldende principes van het serialisme eigen, maar wierp dit grauwe juk al snel van zich af. Niet Schönberg, Stockhausen of Boulez waren zijn idolen, maar Tsjaikovski, Mahler en Stravinski. Achter Keuris’ muziek vinden we dan ook geen statistische administrateur, maar een componist die, zoals hij zelf zei, ‘een verhaal wil vertellen’. Dit verhaal vertelt hij aan de hand van veelal traditionele genres zoals sonate, kwartet, serenade en concert, maar blijft verstoken van elke vorm van vals neoromantisch sentiment. Dankzij zijn sublieme instrumentatiekunst was Keuris rond 1970 een van de eersten die weer voor symfonieorkest componeerde. Eind jaren tachtig doet de zangstem haar intrede en laat hij de formele titels enigszins los. Werken uit deze periode als To Brooklyn Bridge (1988), Three Michelangelo Songs (1990) en Laudi (1993) vormen niet alleen hoogtepunten in het oeuvre van Tristan Keuris, maar nemen ook in de Nederlandse hedendaagse muziek een markante plaats in. (JWvR)