Menigeen glipt 's ochtends vroeg zijn bed uit om voor school of werk nog even iets van het Wohltemperierte Klavier te oefenen of een stukje cantate te beluisteren: iedere dag Bach! Vanaf 1723 was hij cantor van de Thomasschule in Leipzig, waarbij hij verantwoordelijkheid droeg voor de muziek in de vier belangrijkste kerken. Deze post was niet alleen muzikaal, maar ook organisatorisch zwaar: zijn meesterlijke Johannes- en
Matthäus-Passion en de vele cantates vroegen niet alleen om muzikale inventiviteit, maar ook om organisatorisch inzicht en een nauwgezette planning. Zijn ervaringen als organist, orkestmusicus en orkestleider in Arnstadt, Mühlhausen, Weimar en Köthen zullen hem hier goed van pas zijn gekomen. De Brandenburgse Concerten, de
Passacaglia in c, de
Toccata en fuga in d en het eerste boek van Das Wohltemperierte Klavier stammen uit Bachs tijd als organist en hofmusicus. Tot de vruchten van zijn Leipziger tijd behoren de Goldbergvariaties, de Hohe Messe, Das musikalisches Opfer en
Die Kunst der Fuge. (HJ)
Johann Sebastian Bach mag tegenwoordig dan wel de belangrijkste componist van zijn tijd zijn; in die tijd zelf was Telemann overduidelijk het belangrijkst. Tijdgenoten waren enthousiast over de toegankelijke en kwalitatief hoogstaande muziek van Telemann. Hij deed er bovendien alles aan om bekend te worden: in tegenstelling tot andere componisten liet hij een grote hoeveelheid van zijn muziek uitgeven, om het zo door heel Europa te verspreiden. Er is ook veel meer over Telemanns biografie en persoonlijkheid bekend, omdat hij maar liefst drie autobiografieën produceerde! Het grootste deel van zijn leven woonde Telemann in Hamburg, waar hij een gigantische hoeveelheid cantates maar ook opera’s en kamermuziek componeerde. Bovendien was hij zeer actief als organisator van concerten in de stad. Door zijn omvangrijke oeuvre is het voor de nieuwkomer lastig om te zien waar te beginnen. Voor de vocale muziek is een verzamel-cd met cantates heel geschikt voor een kennismaking; voor zijn instrumentale muziek kan men beginnen bij (een selectie van) zijn Musique de Table. (TC)
Musicus, filosoof, componist, theoloog, advocaat, taalkundige, schrijver: dat alles was Johann Kuhnau. En in zijn vrije tijd deed hij ook nog eens aan zelfstudie en leerde zichzelf wiskunde, grieks en hebreeuws… Zijn gigantische eruditie maakt vandaag de dag net zo veel indruk als in zijn eigen tijd. Rond zijn veertigste vond hij de baan die bij deze cv paste: hij werd cantor aan de beroemde Thomaskirche van Leipzig. Vanaf dat moment kon hij zijn enorme ervaring in de praktijk brengen. Hij gaf lessen, dirigeerde, musiceerde, en, ‘last but not least’, componeerde. Het beroemdst is Kuhnau om zijn klaviermuziek, en dan vooral zijn ‘Biblische sonaten’. In deze bundel laat hij horen hoe instrumentale muziek, zonder gezongen tekst, toch emoties kan uitbeelden. Van de ruim honderd cantates die Kuhnau schreef, zijn meer dan de helft verloren geraakt, en van de andere helft is slechts zelden iets te horen of opgenomen. Hopelijk komt daar verandering in: de enkele voorbeelden die we kennen, doen naar meer verlangen. (TC)
Joseph Haydn stond - samen met Mozart en Beethoven - aan de wieg van wat we de Weense klassieke stijl zijn gaan noemen. En toch speelden de eerste decennia van Haydns carrière zich meestal niet in het grote Wenen af, maar in de provincie. Vanaf 1761 was Haydn als (vice-)kapelmeester verbonden aan het hof van Esterházy. Hier zou hij de grondslagen leggen voor twee prestigieuze genres: het strijkkwartet en de symfonie. Na de dood van prins Nikolaus in 1790 kwam Haydn – met behoud van een pensioen – op straat te staan. De ex-kapelmeester was toen echter al zo beroemd dat de risico’s van het vrije ondernemerschap hem niet konden deren. Hij vervolgde zijn loopbaan met twee succesvolle tournees naar Londen. Voor deze tournees componeerde hij zijn laatste 12 symfonieën (nr.93-104). Uit zijn laatste Weense jaren stammen een aantal van Haydns grootste werken: de oratoria Die Schöpfung en Die Jahreszeiten, en de zes missen voor de naamdag van prinses Hermengild. (HJ)