De Italiaanse operacomponist Giacomo Puccini (1858-1924) wordt beschouwd als de belangrijkste opvolger van Giuseppe Verdi. Puccini was een echte theaterman die muziek, woord en gebaar naadloos op elkaar aan wist te sluiten om het publiek emotioneel te raken. Het creatieve proces was een kwelling voor Puccini. Librettisten moesten veel incasseren voordat hij tevreden was met een tekst. Hij heeft dan ook relatief weinig opera’s gecomponeerd, maar daar zitten heel wat meesterwerken tussen. In Tosca, een ware thriller, houdt Puccini het publiek op het puntje van de stoel en het is moeilijk om aan het eind van La Bohème en Madama Butterfly niet te snotteren. Bovendien kon Puccini aria’s componeren van het soort dat Verdi bestempelde als ‘iets voor de orgeldraaier’: melodieën die in het hoofd blijven hangen en op straat gezongen worden. Nessun Dorma is gebruikt voor de wereldkampioenschappen voetbal en O Mio Babbino Caro in de reclame. Vanwege deze populariteit bij het grote publiek is het geniale talent van Puccini lange tijd niet erkend. Critici beschuldigden hem van effectbejag. Zijn reputatie als liefhebber van vrouwen en snelle auto’s en een leven gevuld met schandalen zullen daarbij niet geholpen hebben. (C.P.)
Zonder het baanbrekende werk van Richard Rodgers (1902-1979) had de musicalwereld er beslist anders uitgezien. Rodgers groeide op in een bemiddeld joods gezin, dat hem in staat stelde om te studeren aan een conservatorium. Rodgers werkte zijn leven lang met vaste tekstschrijvers. Eerst met Lorentz Hart (van 1919 tot 1943) en na de oorlog vooral met Oscar Hammerstein II. Rodgers is de componist van vele songs die zich nestelden in het collectief geheugen zoals Blue Moon, My Funny Valentine en The Lady Is A Tramp. In Nederland is waarschijnlijk het meest bekend vanwege de muziek die hij schreef voor The Sound Of Music (1957). Rodgers werd bij leven veelvuldig onderscheiden. Hij is één van de twee mensen die zowel een Oscar als een Emmy, een Grammy, een Tony en de journalistieke Pulitzer Prize wist te winnen.
Astor Piazzolla (1921-1992) is één van de belangrijkste tangocomponisten uit de geschiedenis. Verrassend is dat hij een groot deel van zijn jeugd doorbracht in New York. In 1937 keert Piazzolla terug naar zijn geboorteland Argentinië. Daar richt hij zich op een carrière als klassiek pianist terwijl hij ’s avonds accordeon speelt in tangocabarets. Vanaf 1955 werkt hij aan zijn eigen composities die deze twee invloeden verweven tot een vernieuwend geluid, de ‘neuvo tango’. Op de bruiloft van kroonprins Willem-Alexander en Máxima Zorreguieta maakte Carel Kraayenhof goede sier met Piazzolla’s compositie Adios Noniño. Piazzolla overleed in 1992.
‘Irving Berlin heeft geen plek binnen de Amerikaanse muziek, hij ís Amerikaanse muziek’. Die liefdevolle uitspraak, van medecomponist Jerome Kern, schetst een goed beeld van het belang van Irving Berlin. Berlins bijdrage aan het American Songbook is van onschatbare waarde. Klassieke songs als Alexander’s Ragtime Band, There’s No Business But Show Business, God Bless America, Puttin’ On The Ritz en White Christmas zijn allemaal van zijn hand. Berlin werd in 1888 geboren als Israel Baline in tsaristisch Rusland en kwam als jongetje naar New York waar hij aanvankelijk op straat zong. Uiteindelijk wist hij binnen te komen als broodschrijver in de ‘liedjesfabriek’ Tin Pan Alley. Daar ontwikkelde hij zijn unieke stijl als Amerikaanse volkscomponist, die voor zijn inspiratie putte uit een smeltkroes van jazz, volksliedjes en klassieke muziek. Berlin schreef zowel voor Broadway als Hollywood. Doordat hij zich van straatarme immigrant opwerkte tot miljonair belichaamde Berlin uiteindelijk eigenhandig de American Dream. De componist bereikte de respectabele leeftijd van 101 jaar.
In het behoudende genre van de musical werd de jonge Brit Andrew Lloyd Webber eind jaren zestig beschouwd als een ware rebel. Amerikaanse componisten lieten het wel uit hun hoofd hun musicals te baseren op Bijbelse verhalen en ze bovendien nog eens te voorzien van rock ’n roll invloeden. Webber deed het samen met zijn tekstschrijver Tim Rice tot tweemaal toe: eerst Joseph & The Amazing Technicolor Dreamcoat (1968) en vervolgens (zijn grote doorbraak) Jesus Christ Superstar (1971). Beide projecten waren bedoeld als plaat en werden pas later als musical uitgevoerd. Zijn loopbaan leverde (met en zonder Rice) nog vele succesvolle musicals op, waarvan Evita (1978), Cats (1981) en The Phantom Of The Opera (1986) de bekendste zijn. In 2006 introduceerde Lloyd Webber het baanbrekende concept waarbij in een televisieprogramma de hoofdrolspeler voor een musical werden gezocht. Dat idee vond ook in Nederland weerklank waar achtereenvolgens op zoek gegaan werd naar Evita en Joseph.