Klezmer en Ladino zijn twee verschillende verschijningsvormen van traditionele Joodse muziek. De diaspora van het Joodse volk heeft ervoor gezorgd dat ook in zijn muzikale tradities verschillende stromingen zijn ontstaan, namelijk klezmer- tegenover ladinomuziek. De dansmuziek klezmer werd gespeeld door Oost-Europese Joden en toont veel overeenkomsten met volksmuziek uit die regio: de dynamiek, tempowisselingen en zigeunerachtige melodieën. Na de Tweede Wereldoorlog vluchtten veel Joden naar de Verenigde Staten. Daar ontstond een nieuw centrum van de klezmer. Het zou nog tot de jaren tachtig duren voordat deze opzwepende muziek zou worden herontdekt in Europa. De Sefardische Joden, die nadat ze van het Iberisch schiereiland waren verjaagd in verschillende landen rond de Mediterraanse zee terecht zijn gekomen, kenden hun eigen muziek, die met de term 'ladino' wordt aangeduid en eveneens staat voor de taal die zij spreken. Dit Ladino is een soort Romaanse tegenhanger van het Jiddisch. Ladino als genre is net zo divers als de landen waarin de Sefardische Joden terecht zijn gekomen. Zo kent het onder andere invloeden uit Marokkaanse, Turkse, Griekse, Spaanse en Balkan muziek.
De term ‘avantgarde’ stamt uit het leger. Het is een benaming voor de troepen, die als eersten onbekend terrein verkennen. De term duikt ook op in de kunst en geldt zowel in jazz als klassieke muziek als benaming voor de meest gedurfde stijlen. In popmuziek spotten avantgarde-artiesten met de wetten van popliedjes. Hoewel een avantgarde-componist het liefst zonder regels werkt, zijn afwijkende ritmes en toonsoorten in zijn muziek eerder regel dan uitzondering. De jaren zestig waren een gouden tijd voor de avantgarde. Veel rockbands improviseren er op los. Artiesten als Frank Zappa, Captain Beefheart en Soft Machine stoeiden met free jazz en atonale muziek. Avantgardisten pikken ook als eerste nieuwe instrumenten (synthesizers) en technieken (cut-up, sampling) op.